ECLI:NL:RBDHA:2023:1854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en grondslag ophouding in vreemdelingenrechtelijke context met betrekking tot zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Marokkaanse, had beroep ingesteld tegen het besluit van 31 januari 2023, waarbij haar de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 februari 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet beschikte over identificerende documenten, waardoor haar identiteit niet kon worden vastgesteld. Eiseres betwistte de grondslag van haar ophouding, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en haar eerdere illegale verblijf in Nederland. Eiseres had geen rechtmatig verblijf en had niet voldaan aan de terugkeerverplichting die haar was opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico van onttrekking te ondervangen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Marokko was. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, met mr. J. de Winter als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3064

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiseres meent dat zij op onjuiste grondslag is opgehouden. Eiseres was immers bekend bij de politie en zij kon aan de hand van een foto in haar dossier herkend worden. Eiseres is daarom van mening dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw [2] moest plaatsvinden.
3. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over identificerende documenten, wat maakt dat haar identiteit niet vaststaat. De herkenning van eiseres aan de hand van de foto uit haar dossier staat niet gelijk aan het vaststellen van haar identiteit. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw [3] opgehouden.
Maatregel van bewaring
4. Eiseres stelt dat voor haar onduidelijk is of haar vertrekplicht is opgeschort. Zij was in de veronderstelling dat de vertrektermijn van 28 dagen was opgeschort, nu zij na een gesprek met de politie op 24 oktober 2022 is doorverwezen naar Slachtofferhulp en Humanitas. Eiseres dacht dat er nog een vervolggesprek zou komen bij de politie.
5. Bij besluit van 1 oktober 2022 is tegen eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd en uitgereikt. De terugkeerplicht is daarin ondubbelzinnig aan eiseres kenbaar gemaakt. De hierbij aan eiseres gestelde termijn van 4 weken is op 29 oktober 2022 verstreken. Voorts heeft eiseres geen aangifte van mensenhandel gedaan en daarom is haar ook geen bedenktijd gegund. Evenmin is sprake van enige verblijfsaanvraag. Niet is gebleken dat sprake is van door of namens verweerder gedane toezeggingen op grond waarvan eiseres mocht aannemen dat de vertrektermijn is opgeschort. De gesprekken die eiseres voert met de politie over het doen van een aangifte van een strafbaar feit raken niet de bevoegdheidsuitoefening van verweerder in dit verband. Nu vaststaat dat een terugkeerplicht op eiseres rust en zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiseres:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiseres:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiseres betwist de zware gronden, met uitzondering van grond 3a, en alle lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de zware grond 3a, zowel als 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiseres beschikt niet over identificerende documenten of een visum, wat betekent dat eiseres Nederland op illegale wijze is ingereisd. Dit maakt de zware grond 3a feitelijk juist. Zoals hierboven overwogen, is de terugkeerverplichting van eiseres niet opgeschort. Eiseres heeft niet uit eigen beweging gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 1 oktober 2022 en heeft haar illegaal verblijf ook niet na ommekomst van de vertrektermijn gemeld bij de korpschef. Dat eiseres zich heeft gewend tot hulpverlenende instanties, alsook tot de politie voor een oriënterend gesprek over een mogelijke aangifte van mensenhandel, laat het voorgaande onverlet. De bedoelde hulpverlenende instanties zijn niet te beschouwen als bevoegde autoriteit(en) zoals bedoeld in artikel 4.39 van het Vb. Voor zover eiseres zich op 24 oktober 2022 tot de politie heeft gewend, geldt dat de vertrektermijn van eiseres op dat moment nog niet was verstreken. De zware grond 3b is daarmee feitelijk juist. Evenzeer terecht heeft verweerder de zware grond 3c tegengeworpen, nu eiseres geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiseres voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
9. Eiseres stelt dat geen sprake is van een reëel onttrekkingsgevaar en dat aan haar een meldplicht opgelegd kan worden. Zij komt immers ook al haar afspraken bij de politie na. Een maatregel van bewaring dient een laatste middel te zijn en is in haar geval niet evenredig.
10. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen. Eiseres heeft reeds de mogelijkheid gehad om te vertrekken, maar heeft dit niet gedaan. Ook is van belang dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft zoals bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die in het geval van eiseres maken dat de bewaring onevenredig bezwarend is.
Voortvarendheid
11. De maatregel van bewaring is op 31 januari 2023 aan eiseres opgelegd. Verweerder heeft de procedure voor een LP [6] -aanvraag op 1 februari 2023 gestart. Op 2 februari 2023 heeft er een vertrekgesprek plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiseres.
Zicht op uitzetting
12. Eiseres stelt dat zij op donderdag 9 februari 2023 weer een gesprek heeft met de AVIM [7] over een eventuele aangifte van mensenhandel. Indien haar in dit kader bedenktijd wordt toegekend, geldt er geen vertrekplicht meer en kan eiseres dus ook niet meer worden uitgezet. Daarom is het volgens haar voorbarig om te werken aan de uitzetting. De rechtbank volgt dit niet. De mogelijke toekomstige ontwikkeling waarop eiseres zich beroept laat de huidige vertrekplicht en daaraan gekoppelde bevoegdheid tot uitzetting onverlet.
13. Eiseres stelt voorts dat maar met mondjesmaat LP’s worden afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten. Deze enkele vaststelling leidt echter niet tot de conclusie dat in het algemeen of in het geval van eiseres in het bijzonder het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling [8] van 14 november 2022. [9]
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 50, derde lid, van de Vw: “Indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld […] mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. […]”
3.Artikel 50, tweede lid, van de Vw: “Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld […] mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. […]”
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Laissez-passer.
7.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
8.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.