Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiseres meent dat zij op onjuiste grondslag is opgehouden. Eiseres was immers bekend bij de politie en zij kon aan de hand van een foto in haar dossier herkend worden. Eiseres is daarom van mening dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vwmoest plaatsvinden.
3. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over identificerende documenten, wat maakt dat haar identiteit niet vaststaat. De herkenning van eiseres aan de hand van de foto uit haar dossier staat niet gelijk aan het vaststellen van haar identiteit. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vwopgehouden.
4. Eiseres stelt dat voor haar onduidelijk is of haar vertrekplicht is opgeschort. Zij was in de veronderstelling dat de vertrektermijn van 28 dagen was opgeschort, nu zij na een gesprek met de politie op 24 oktober 2022 is doorverwezen naar Slachtofferhulp en Humanitas. Eiseres dacht dat er nog een vervolggesprek zou komen bij de politie.
5. Bij besluit van 1 oktober 2022 is tegen eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd en uitgereikt. De terugkeerplicht is daarin ondubbelzinnig aan eiseres kenbaar gemaakt. De hierbij aan eiseres gestelde termijn van 4 weken is op 29 oktober 2022 verstreken. Voorts heeft eiseres geen aangifte van mensenhandel gedaan en daarom is haar ook geen bedenktijd gegund. Evenmin is sprake van enige verblijfsaanvraag. Niet is gebleken dat sprake is van door of namens verweerder gedane toezeggingen op grond waarvan eiseres mocht aannemen dat de vertrektermijn is opgeschort. De gesprekken die eiseres voert met de politie over het doen van een aangifte van een strafbaar feit raken niet de bevoegdheidsuitoefening van verweerder in dit verband. Nu vaststaat dat een terugkeerplicht op eiseres rust en zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiseres:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiseres:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiseres betwist de zware gronden, met uitzondering van grond 3a, en alle lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de zware grond 3a, zowel als 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiseres beschikt niet over identificerende documenten of een visum, wat betekent dat eiseres Nederland op illegale wijze is ingereisd. Dit maakt de zware grond 3a feitelijk juist. Zoals hierboven overwogen, is de terugkeerverplichting van eiseres niet opgeschort. Eiseres heeft niet uit eigen beweging gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 1 oktober 2022 en heeft haar illegaal verblijf ook niet na ommekomst van de vertrektermijn gemeld bij de korpschef. Dat eiseres zich heeft gewend tot hulpverlenende instanties, alsook tot de politie voor een oriënterend gesprek over een mogelijke aangifte van mensenhandel, laat het voorgaande onverlet. De bedoelde hulpverlenende instanties zijn niet te beschouwen als bevoegde autoriteit(en) zoals bedoeld in artikel 4.39 van het Vb. Voor zover eiseres zich op 24 oktober 2022 tot de politie heeft gewend, geldt dat de vertrektermijn van eiseres op dat moment nog niet was verstreken. De zware grond 3b is daarmee feitelijk juist. Evenzeer terecht heeft verweerder de zware grond 3c tegengeworpen, nu eiseres geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiseres voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
9. Eiseres stelt dat geen sprake is van een reëel onttrekkingsgevaar en dat aan haar een meldplicht opgelegd kan worden. Zij komt immers ook al haar afspraken bij de politie na. Een maatregel van bewaring dient een laatste middel te zijn en is in haar geval niet evenredig.
10. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen. Eiseres heeft reeds de mogelijkheid gehad om te vertrekken, maar heeft dit niet gedaan. Ook is van belang dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft zoals bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die in het geval van eiseres maken dat de bewaring onevenredig bezwarend is.
11. De maatregel van bewaring is op 31 januari 2023 aan eiseres opgelegd. Verweerder heeft de procedure voor een LP-aanvraag op 1 februari 2023 gestart. Op 2 februari 2023 heeft er een vertrekgesprek plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiseres.
12. Eiseres stelt dat zij op donderdag 9 februari 2023 weer een gesprek heeft met de AVIMover een eventuele aangifte van mensenhandel. Indien haar in dit kader bedenktijd wordt toegekend, geldt er geen vertrekplicht meer en kan eiseres dus ook niet meer worden uitgezet. Daarom is het volgens haar voorbarig om te werken aan de uitzetting. De rechtbank volgt dit niet. De mogelijke toekomstige ontwikkeling waarop eiseres zich beroept laat de huidige vertrekplicht en daaraan gekoppelde bevoegdheid tot uitzetting onverlet.
13. Eiseres stelt voorts dat maar met mondjesmaat LP’s worden afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten. Deze enkele vaststelling leidt echter niet tot de conclusie dat in het algemeen of in het geval van eiseres in het bijzonder het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdelingvan 14 november 2022.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.