Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referent en of de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser uitvalt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser, de rechtspraak van het EHRMen de rechtspraak van de Afdeling.
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Daarbij acht hij van belang dat referent in 2018 vrijwillig naar Nederland is gekomen en dus al enkele jaren niet meer samenwoont met eiser, dat niet gebleken is dat enkel referent de benodigde hulp kan bieden, dat financiële hulp op afstand kan worden geboden, dat meestal niet tot een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie wordt geconcludeerd als gesteld wordt dat deze op afstand is ontstaan en dat de taken vanuit de overgedragen voogdij op afstand kunnen worden uitgevoerd. Tot slot maakt de stelling dat eiser verzorgd moet worden door iemand met wie hij een vertrouwensband heeft niet dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid is, omdat eiser al jaren op de huidige wijze verzorgd wordt door zijn moeder, aanvullende zorg kan worden ingekocht en niet gebleken is dat eiser voor zijn verzorging exclusief afhankelijk is van referent. Indien nodig kan eiser de benodigde zorg krijgen in een instelling.
De belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is, eiser al langere tijd verzorgd wordt door zijn moeder, referent vrijwillig is vertrokken, niet gebleken is dat derden niet kunnen helpen in de verzorging of deze kunnen overnemen, er geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen en het economisch belang in het nadeel weegt omdat eiser niet kan werken maar wel zorg nodig heeft.
4. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat tussen eiser en referent. Daarbij heeft de staatssecretaris teveel betekenis toegekend aan het vrijwillig vertrek van referent en heeft hij onvoldoende in zijn beoordeling betrokken dat referent 28 jaar lang voor eiser heeft gezorgd. Ook heeft de staatssecretaris onvoldoende onderkend dat referent en zijn echtgenote meermaals per jaar voor een langere periode terugkeren om de moeder van eiser te ondersteunen in de verzorging van eiser, terwijl referent en eiser dagelijks ongeveer vijf keer videobellen. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de vertrouwensband tussen eiser en referent die nodig is om eiser de zorg te kunnen geven die hij nodig heeft. Eiser kan ook niet in een inrichting in Turkije worden geplaatst, omdat hij, bij het ontbreken van deze vertrouwensband, in paniek zou raken. Bovendien is het niet mogelijk om hulpverlening van derden aan te trekken om de moeder van eiser te ondersteunen bij de verzorging omdat zij dat reeds tweemaal geprobeerd hebben en deze medewerkers onvoldoende kundig bleken om eiser te verzorgen.
De belangenafweging valt ten onrechte in het nadeel van eiser uit, omdat eiser een zeldzame ziekte heeft waardoor hij volledig afhankelijk is van zorg en zijn moeder de zorg niet meer kan verlenen. Referent biedt sinds het vrijwillig vertrek financiële ondersteuning en keert regelmatig terug om eiser te verzorgen. Bovendien verblijft zijn broertje ook in Nederland. Tot slot mag het economisch belang niet in het nadeel wegen omdat eiser verzorgd zal worden op kosten van referent en zijn echtgenote in hun zorgbedrijf.
Toetsingskader
5. Eiser is 32 jaar oud en dus meerderjarig. Gelet op de jurisprudentie van het EHRM kan tussen een ouder en een meerderjarig kind beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaan in de zin van artikel 8 EVRM als er sprake is van ‘more than normal emotional ties’ (hierna: meer dan gebruikelijke afhankelijkheid).Hiervoor is van belang of sprake is van ‘additional elements of dependence’, omdat zonder deze elementen geen sprake kan zijn van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.Het al dan niet bestaan van dergelijk familie- of gezinsleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden (‘close personal ties’).De elementen die daarbij een rol spelen zijn onder meer eventuele samenwoning, financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.Bij de vraag of deze banden bestaan mag gewicht worden toegekend aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven.
6. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 juli 2022geoordeeld dat in alle gevallen waarin wordt beoordeeld of er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM, ook een belangenafweging moet worden verricht. Daarbij moet het bestuursorgaan een 'fair balance' treffen tussen de belangen van de betrokken individuen en de belangen van de gemeenschap als geheel.Een factor die van belang kan zijn is de intensiteit van het tussen betrokkenen bestaande familieleven.
7. Uit de medische stukken bij de aanvraag blijkt dat bij eiser sprake is van “severe mental retardation”. Ter zitting heeft de rechtbank aan de staatssecretaris gevraagd of een persoon in deze situatie niet als minderjarig moet worden gezien. De staatssecretaris heeft hierop aangegeven dat eiser 32 jaar oud is en dat enkel om die reden sprake is van een relatie tussen een ouder met een meerderjarig kind, waardoor het toetsingskader van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van toepassing is. De rechtbank stelt voorop dat reeds uit het jongvolwassenenbeleid van de staatssecretaris volgt dat hierop uitzonderingen bestaan. De rechtbank kan zich voorstellen dat ook een uitzondering kan bestaan in gevallen waarbij een meerderjarig persoon zodanig mentaal beperkt is dat hij of zij niet als meerderjarig kan worden gezien of niet acteert op het niveau van een meerderjarige. Maar in dit geval kan uit de medische stukken niet worden afgeleid dat hiervan sprake is. Daarom is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in het geval van eiser ten onrechte heeft geconcludeerd dat voor het aannemen van gezinsleven sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
Is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid?
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van familie- of gezinsleven, omdat onvoldoende gemotiveerd is waarom geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. In dat kader is het volgende van belang.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser sinds zijn geboorte lijdt aan een ernstige en zeldzame stofwisselingsziekte waardoor hij 24 uur per dag zorg nodig heeft. Gedurende de eerste 28 jaar van zijn leven is eiser mede door referent verzorgd. Na het vertrek heeft de moeder van eiser de volledige zorg, met ondersteuning van buiten, op zich genomen. Verder is niet in geschil dat referent en zijn echtgenote meerdere keren per jaar voor een langere tijd in Turkije verblijven om eiser te verzorgen. Tot slot is niet in geschil dat de moeder van eiser, als gevolg van gezondheidsklachten, niet langer in staat is om de intensieve zorg voor eiser voort te zetten.
10. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat referent in 2018 vrijwillig is vertrokken en dat daaruit geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid kan worden afgeleid, terwijl deze doorgaans ook niet zal ontstaan na een dergelijk vertrek. Daarbij staat in het verweerschrift dat niet gebleken is dat eiser exclusief afhankelijk is van referent, mede omdat hij is vertrokken en zijn moeder de zorg op zich heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt niet te verenigen met het feit dat eiser 24 uur per dag zorg nodig heeft, dat referent 28 jaar lang voor eiser heeft gezorgd, dat referent ook sinds zijn vertrek regelmatig terugkeert voor een langere periode om voor eiser te zorgen en dat de moeder van eiser niet langer in staat is om de intensieve zorg te verlenen. Hierbij is met name van belang dat verweerder geen exclusieve afhankelijkheid mag verlangen, maar ook dat verweerder hiermee miskent dat referent een belangrijke rol in de verzorging van eiser is blijven spelen na zijn vertrek. Om deze reden is sprake van een motiveringsgebrek.
11. Eiser heeft tevens aangevoerd dat sprake is van een vertrouwensband tussen eiser en zijn beide ouders en dat hierin ook een reden is gelegen dat referent de zorg op zich moet nemen, aangezien de moeder van eiser niet meer de zorg kan verlenen. In het bestreden besluit is hierover slechts overwogen dat dit niet maakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, omdat eiser al langere tijd op de huidige manier wordt verzorgd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vraag wat de vertrouwensband betekent voor het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Bovendien gaat het bij een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid om wederzijdse afhankelijkheid, waarbij het vertrek van referent niet zonder meer betekent dat eiser niet (langer) van referent afhankelijk is. In het gegeven dat referent regelmatig voor langere periodes terugkeert om voor eiser te zorgen kan een aanknopingspunt worden gevonden dat dit juist wel zo is. Dat eisers moeder niet langer de voltijdse intensieve zorg kan verlenen leidt ertoe dat juist meer op de zorg van referent wordt teruggevallen. Ook om die redenen is sprake van een motiveringsgebrek.
12. De staatssecretaris heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de moeder van eiser de benodigde zorg kan verlenen, zo nodig met behulp van ingekocht personeel. In het uiterste geval kan eiser in een zorginstelling in Turkije geplaatst worden. Eiser heeft in dat kader naar voren gebracht dat er geen gekwalificeerd personeel is in Turkije.Ter zitting is nader toegelicht dat er twee pogingen zijn geweest met de inzet van zorgpersoneel dat bij eiser thuis ondersteuning kwam verlenen. Daarbij heeft eenmaal een medewerker eiser laten vallen, waarbij eiser verwondingen heeft opgelopen. Een andere keer is eiser bijna gestikt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft dat de moeder van eiser de benodigde zorg met behulp van ingekocht personeel kan geven. Bovendien heeft de staatssecretaris niet betwist dat sprake is van een zeer zeldzame ziekte, waardoor niet zonder meer de benodigde expertise aanwezig is in Turkije. De staatssecretaris heeft dit niet betrokken in de beoordeling. De staatssecretaris kon zich daarom ook niet zonder nadere motivering op het standpunt stellen dat eiser in een zorginstelling in Turkije geplaatst kan worden. Daarom bestaat ook op dit punt een motiveringsgebrek.
De belangenafweging13. Het voorgaande heeft ook gevolgen voor de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM. Het geconstateerde motiveringsgebrek brengt mee dat ditzelfde gebrek de belangenafweging treft. De staatssecretaris heeft namelijk het ontbreken van familie- of gezinsleven, het vrijwillig vertrek van referent, de verzorging door zijn moeder sinds dat vertrek en het standpunt dat derden kunnen helpen in de zorg of de zorg volledig kunnen overnemen in het nadeel van eiser meegewogen.
12. Weliswaar heeft de staatssecretaris vastgesteld dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen, maar daarbij is ten onrechte niet onderzocht of en zo ja in welke mate het voor referent onredelijk bezwarend is om naar Turkije te verhuizen.
12. Tot slot heeft de staatssecretaris zich ten onrechte zonder nadere motivering op het standpunt gesteld dat het economisch belang in het nadeel van eiser weegt omdat hij niet kan werken en zorg nodig heeft. Referent en zijn echtgenote hebben er immers gewezen dat zij een gespecialiseerde zorginstelling hebben waarin zij onder meer de broer van eiser, die exact dezelfde zeldzame stofwisselingsziekte heeft, verzorgen. De staatssecretaris heeft dat niet bestreden. Bovendien hebben referent en zijn echtgenote zich bereid verklaard om de kosten van de verzorging van eiser in Nederland te dragen. Gelet hierop is onvoldoende gemotiveerd waarom het economisch belang in het nadeel van eiser weegt en waarom daaraan, volgens de staatssecretaris, doorslaggevend gewicht toekomt.
12. De staatssecretaris heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.
Conclusie en gevolgen
15. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
16. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken.
17. Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).