ECLI:NL:RBDHA:2023:18326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
C/09/649007/KG RK 23-781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 24 juli 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekers afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. A.C. Bordes, rechter in een civiele procedure tussen verzoekers en I-Finance Services B.V. Verzoekers voerden aan dat de rechter vooringenomen was, onder andere vanwege opmerkingen die zij tijdens de zitting had gemaakt en de wijze waarop zij hen had bejegend. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De klachten van verzoekers over de wijze van bejegening vallen buiten de wrakingsprocedure en kunnen via een klacht bij het gerechtsbestuur worden ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat een wrakingsverzoek niet kan worden gebaseerd op de inhoud van voorlopige oordelen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/75
zaak- /rekestnummer: C/09/649007 / KG RK 23-781
Beslissing van 24 juli 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

1.[verzoekers]

,
alle gevestigd dan wel wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
advocaat mr. P.C. van den Berg te Utrecht,
strekkende tot de wraking van
mr. A.C. Bordes,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 juni 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 juni 2023;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 27 juni 2023.
1.2.
Op 17 juli 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekers sub 2 en 3, in persoon en als statutair bestuurders van verzoekster sub 1, bijgestaan door mr. Van den Berg als advocaat;
- de rechter;
- [toehoorder 1] en [toehoorder 2] namens de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorders.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/630709 HA ZA 22-490 tussen verzoekers en I-Finance Services B.V. (hierna: I-Finance). In die procedure hebben verzoekers onder meer gevorderd dat de rechtbank een aantal verklaringen voor recht uitspreekt, waaronder betreffende het toerekenbaar tekortschieten van I-Finance in de uitvoering van haar contractuele verplichtingen jegens verzoekers en de vernietiging van de door de partijen eerder gesloten vaststellingsovereenkomsten. I-Finance heeft in die procedure verweer gevoerd en zij heeft in reconventie een geldvordering ingediend op basis van tussen partijen gesloten overeenkomsten.
2.2.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Diverse gebeurtenissen ter zitting hebben tezamen geleid tot de gerechtvaardigde vrees bij verzoekers dat de rechter vooringenomen is. Hierbij is met name van belang dat de rechter ten aanzien van zogenoemde ‘afrekenstaten’ verzoekers een onterecht verwijt heeft gemaakt, waaruit blijkt dat zij niet inzag wat de kern van het probleem van verzoekers is, en daarnaast daarover lange tijd iets verkeerd begreep. De rechter is in dat kader vervolgens tot een voorlopig oordeel gekomen dat onbegrijpelijk is, gelet op wat ter zitting is gebleken. Ook bij een ander voorlopig oordeel betreffende de vaststellingsovereenkomst is de rechter voorbijgegaan aan wat voor verzoekers de kern van de zaak is. De rechter heeft verzoekers nauwelijks in de gelegenheid gesteld hun standpunt daarover te onderbouwen. De rechter luisterde daartegenover wel naar alle stellingen van de wederpartij en accepteerde die ook. Daar komt nog bij dat de rechter de indruk wekte niet het volledige dossier te hebben gelezen. Zij stelde voorts vragen, maar liet vervolgens blijken dat het antwoord daarop niet relevant was voor haar oordeel. Dat had zij al gevormd. De rechter heeft ten slotte meerdere opmerkingen gemaakt, waardoor verzoekers – tezamen met hetgeen verder is voorgevallen zoals hiervoor omschreven – het gevoel hebben gekregen dat de rechter vooringenomen is.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en zij heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat verzoekers aan het einde van de mondelinge behandeling nog naar voren hebben gebracht dat zij vermoeden dat de rechter voorafgaand aan de zitting met I-Finance over de zaak heeft gesproken. Dit kan echter niet in de beoordeling worden betrokken. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden die aanleiding geven voor het verzoek tot wraking tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Verzoekers hebben deze grond niet in het schriftelijke wrakingsverzoek genoemd. Verzoekers hebben deze grond ook niet aan het begin van de zitting aan hun wrakingsgronden toegevoegd, stellende dat dit hen pas na indiening van het wrakingsverzoek bekend is geworden, in welk geval er mogelijk een uitzondering op voormeld uitgangspunt zou kunnen worden gemaakt. Verzoekers hebben dit pas aan het einde van de zitting, nadat zij al van de gelegenheid gebruik hadden gemaakt hun verzoek nader mondeling toe te (laten) lichten en de rechter daarop al had gereageerd, naar voren gebracht. Dat is te laat. Overigens hebben verzoekers deze beschuldiging, die door de rechter met klem wordt betwist, ook op geen enkele wijze nader onderbouwd. Dat de rechter en de wederpartij beide mogelijk in een relatie staan tot een bepaalde vereniging is daartoe in ieder geval onvoldoende.
3.3.
Het wrakingsverzoek is onder meer gegrond op de inhoud van door de rechter gegeven voorlopige oordelen over een aantal kwesties. Deze vallen uit in het nadeel van verzoekers, maar dat dit het gevolg is van vooringenomenheid van de rechter blijkt nergens uit. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt ook mee dat een rechterlijke beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een beslissing (of in dit geval: het gegeven voorlopig oordeel). Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de gegeven voorlopige oordelen, niet toewijsbaar is.
3.4.
De klachten van verzoekers betreffen verder de wijze waarop zij door de rechter zijn bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoekers kunnen over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken. Daarbij overweegt de wrakingskamer dat, ook als zou worden aangenomen dat de rechter bepaalde ongelukkige opmerkingen heeft gemaakt, daaruit nog niet kan worden afgeleid dat zij vooringenomen is.
3.5.
Dat de rechter verzoekers geen gelegenheid heeft gegeven om hun standpunt toe te lichten, vindt geen bevestiging in het proces-verbaal, waarvan de juistheid door verzoekers niet is betwist. Het proces-verbaal heeft te gelden als kenbron van dat wat op de zitting is voorgevallen. Voor zover verzoekers erover klagen dat de rechter hen ter zitting heeft onderbroken overweegt de wrakingskamer dat het de taak van de rechter is om op de zitting de regie te voeren en de goede procesorde te bewaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat het aan de rechter is om, binnen de grenzen van de wet, het moment te bepalen waarop advocaten en procespartijen het woord mogen voeren en om de spreektijd te begrenzen. Rechters hebben een grote vrijheid bij de invulling van deze taak. Dat de rechter hierbij heeft gehandeld op een wijze die duidt op vooringenomenheid of die objectief die schijn wekt, is niet gebleken.
3.6.
Verder is weliswaar gebleken dat de rechter op het onderdeel van de afrekenstaten iets niet goed heeft begrepen, maar dat heeft zij ter zitting toegegeven nadat dit haar duidelijk is geworden. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de rechter niet alle stukken zou hebben gelezen, zoals verzoekers aan hun wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd. De wrakingskamer ziet daarvoor verder ook geen aanknopingspunt. Evenmin kan uit dit incident vooringenomenheid jegens een procespartij worden afgeleid.
3.7.
Gelet op al het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat er geen grond is voor toewijzing van het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekers p/a hun advocaat;
• de wederpartij in de hoofdzaak p/a hun advocaat;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, R. Cats en R.G.C. Veneman, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.