In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende, op 16 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 september 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris inmiddels een besluit op de asielaanvraag heeft genomen, waardoor eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser kan zich echter niet verenigen met het besluit van de staatssecretaris omdat hierin geen bestuurlijke dwangsom is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het betoog van eiser niet slaagt, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 22 september 2022, ongegrond is. Eiser krijgt echter een vergoeding van zijn proceskosten omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De staatssecretaris is veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.