Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Waar deze zaak over gaat
Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat.”Hieruit leidt de rechtbank af dat de verantwoordelijkheid die ontstond na de (eerste) asielaanvraag over gaat op de verzoekende lidstaat indien de overdrachtstermijn is verstreken. Uit dit artikel volgt niet dat de verantwoordelijkheid pas over gaat of ontstaat na het indienen van een opvolgende aanvraag. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening niet volgt dat verweerder pas verantwoordelijk wordt nadat een opvolgende aanvraag is ingediend. Dit artikel duidt er volgens de rechtbank eerder op dat het gaat om één en dezelfde aanvraag en dat de behandeling van deze eerste aanvraag na het verstrijken van de overdrachtstermijn overgaat op de verzoekende lidstaat. Daarnaast heeft verweerder op de zitting ook geen antwoord kunnen geven op de vraag van de rechtbank wat de juridische status of de rechtspositie van eiser was in de periode tussen 2 december 2019 (de datum waarop verweerder besloot de aanvraag van 26 juli 2019 niet in behandeling te nemen), en 24 februari 2021 (de datum van zijn opvolgende aanvraag). Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt op basis van welke rechtsgrond hij in die periode in Nederland mocht blijven. De rechtbank is mede daardoor van oordeel dat het meer voor de hand ligt om de eerste aanvraag van 26 juli 2019 aan te houden en te behandelen dan dat verweerder de opvolgende aanvraag inhoudelijk behandelt en die aanvraagdatum als ingangsdatum hanteert.
Het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag leidt niet tot een slechtere rechtspositie van de Dublinclaimant.”Vervolgens heeft eiser op 24 februari 2021 een opvolgende asielaanvraag moeten indienen van verweerder. Verweerder heeft daardoor 24 februari 2021 als ingangsdatum gehanteerd. De rechtbank is van oordeel dat dit leidt tot een slechtere rechtspositie van eiser. Eiser zal nu namelijk pas in 2026 in aanmerking komen voor naturalisatie of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Terwijl als de eerste asielaanvraag van eiser in 2019 als ingangsdatum gehanteerd zou worden dan zou eiser al in 2024 in aanmerking komen voor naturalisatie of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit wel degelijk tot een slechtere rechtspositie voor eiser.