ECLI:NL:RBDHA:2023:18175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
NL23.22380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens vertrek eiser met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.W.M. van Breda, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 3 augustus 2023, wees de asielaanvraag van de eiser af als kennelijk ongegrond. Tijdens de zitting op 8 november 2023 is de eiser, ondanks voorafgaand bericht, niet verschenen. De gemachtigde van de eiser heeft aangegeven dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken, maar dat er nog contact is met hem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de laatste communicatie met de eiser op 25 oktober 2023 plaatsvond en dat de eiser per 31 oktober 2023 Nederland heeft verlaten.

De rechtbank concludeert dat de eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij in Nederland zocht, waardoor hij geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Gezien het ontbreken van procesbelang heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 november 2023 door rechter mr. H. Remerie, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22380
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 3 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Bij bericht van 1 november 2023 heeft gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser en zijzelf niet ter zitting zullen verschijnen en dat er melding is gemaakt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, maar dat zij nog wel in contact staat met eiser. Op verzoek van de rechtbank heeft gemachtigde aangegeven dat het laatste contact plaatsvond op 25 oktober 2023 en dat zij niet weet of eiser in Nederland verblijft. Uit het bericht van verweerder blijkt dat eiser per 31 oktober 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser is ook niet ter zitting verschenen. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de oorspronkelijk in Nederland gezochte bescherming, waardoor hij geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. [1] Omdat er geen procesbelang bestaat is het beroep niet-ontvankelijk.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023 door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.