ECLI:NL:RBDHA:2023:18088
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een staatloze vrouw, had op 28 november 2019 een aanvraag ingediend om bij haar zoon in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 19 juni 2020 afgewezen, en deze afwijzing werd in latere besluiten gehandhaafd. De rechtbank had eerder het beroep van eiseres tegen de afwijzing ongegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigde deze uitspraak en oordeelde dat er een zorgvuldige belangenafweging moest plaatsvinden met betrekking tot artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Na een hoorzitting op 9 maart 2023, waarin de situatie van eiseres en haar zoon werd besproken, heeft de rechtbank op 28 september 2023 het beroep opnieuw behandeld. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon die de normale banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. Hoewel eiseres medische klachten heeft, is niet aangetoond dat zij uitsluitend afhankelijk is van de zorg van haar zoon. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen, omdat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat eiseres ook in Syrië toegang heeft tot zorg en dat de financiële ondersteuning van haar zoon niet uitzonderlijk is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en concludeert dat de staatssecretaris de belangen van eiseres en de Nederlandse staat op juiste wijze heeft afgewogen. De rechtbank benadrukt dat de emotionele banden tussen eiseres en haar zoon niet de meer dan gebruikelijke banden overstijgen, en dat de situatie in Syrië niet leidt tot een inbreuk op artikel 8 EVRM. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.