ECLI:NL:RBDHA:2023:18069
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig indienen van gronden
In deze zaak heeft eiser op 5 december 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn gezinsleden in het kader van nareis. Op 17 augustus 2023 heeft eiser de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 7 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De ontvankelijkheid van het beroep werd als eerste beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat het beroepschrift geen gronden bevatte, wat volgens de wet vereist is. Eiser kreeg de kans om de gronden voor 25 september 2023 in te dienen, maar deze zijn pas op 2 oktober 2023 ingediend, wat buiten de gestelde termijn viel.
De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn in beginsel leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Er was geen bijzondere situatie die een uitzondering op deze regel rechtvaardigde. De rechtbank volgde niet de stelling van eiser dat de gronden bij indiening duidelijk waren, aangezien het beroepschrift geen melding maakte van het beroep wegens niet tijdig beslissen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en werd er geen proceskostenvergoeding toegekend.