ECLI:NL:RBDHA:2023:17927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
09-184484-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en poging tot doodslag na steekincident

Op 20 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1 en poging tot doodslag op slachtoffer 2. De feiten vonden plaats op 22 juli 2023 in Noordwijkerhout, waar de verdachte met een mes twee slachtoffers heeft gestoken. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en (tardief) noodweerexces verworpen, omdat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment van de steekincidenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1, maar niet op de dood. Voor slachtoffer 2 werd poging tot doodslag bewezen verklaard, gezien de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel door de steek in de borststreek. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn spijtbetuigingen, maar benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/184484-23
Datum uitspraak: 20 november 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P. van der Meer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, hem met een mes in de zij, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] met een mes in de zij, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, hem met een mes in de borststreek en/of in de (boven)arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met een mes in de borststreek en/of in de (boven)arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, omdat er in beide gevallen geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood en dus poging tot doodslag niet bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 240).
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
1. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 26 juli 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor waarvan ik word verdacht, te weten
-1) primair poging doodslag op [slachtoffer 1] door hem met een mes in zijn zij te steken, subsidiair poging tot zware mishandeling door die [slachtoffer 1] met een mes in zijn zij te steken op 22 juli 2023 te Noordwijkerhout;
-2) primair poging doodslag op [slachtoffer 2] door hem met een mes in zijn borstbeen te steken, subsidiair poging tot zware mishandeling door die [slachtoffer 2] met een mes in zijn borstbeen te steken op 22 juli 2023 te Noordwijkerhout.
U zegt dat u heeft gelezen dat ik ben gehoord door de politie en dat u heeft begrepen dat ik heb verklaard dat het klopt, dat ik deze twee slachtoffers heb gestoken. U vraagt of ik bij mijn verklaring van bij de politie blijf. Ja.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 juli 2023, voor zover inhoudende (p. 121):
Op 23 juli 2023 omstreeks 3:30 uur sprak ik in de woning aan de [adres] in Noordwijkerhout met getuige [getuige] . Ik vroeg hem wat hij kon vertellen
over het incident wat zich die avond had afgespeeld.
Ik zag dat [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: de verdachte)buiten stond, voor het keukenraam dat open stond. Ik zag dat [slachtoffer 2] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] )in de keuken stond, aan de andere kant van het raam. [slachtoffer 2] praatte tegen [verdachte] . Ik hoorde hem zeggen: 'Laat dat mes los. Als je dat mes weg doet mag je weer naar binnen'.
Ik zag dat [verdachte] door het raam naar binnen hing en met een mes stak op [slachtoffer 2] . Ik zag dat hij stak in zijn borst, boven zijn hart. Ik zag dat het mes ongeveer 20 centimeter was. Het mes waarmee hij gestoken heeft is een scherp mes.
Het andere slachtoffer, [slachtoffer 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]), stond met zijn rug naar het raam toe. [slachtoffer 2] stond toen tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] in. Ik zag dat [slachtoffer 1] in zijn rechter zij werd gestoken door [verdachte] .
Ten aanzien van feit 1:
3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring omtrent [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende (p. 238):
A. Uitwendig waargenomen letsel:
1. Letsel op de borstkas, aan achterzijde rechts thv derde rib van 1.5cm, niet actief bloedend, onder de huid wat luchtcollecties rondom.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Minimaal.
B. Is er een vermoeden van niet- uitwendig waarneembaar letsel?
Verdenking van een minimale klaplong rechts.
Ten aanzien van feit 2:
3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring omtrent [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende (p. 240):
Op 22-07-2023 werd een steekverwonding ter hoogte van de 2e rib naast het borstbeen geconstateerd van +/- 1,5cm breedte tot net in het weefsel onder de huid ( 1-2cm diep). De verwonding werd gehecht met 1 hechting om wondranden bij elkaar te brengen.
2. Genezing en genezingsduur
Bij ongecompliceerd beloop +/- 2 weken met genezing middels een blijvend litteken.
3. Conclusie
Er was sprake van een steekverwonding in de borstkas rechts net naast het borstbeen ter hoogte van de 2e rib en een verwonding in de linker bovenarm. In algemene zin kan een steekverwonding in de borstkas beschouwd worden als potentieel dodelijk letsel.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken met een mes. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hen. Van opzet in voorwaardelijke zin is sprake als de kans op een bepaald gevolg (in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel) aanmerkelijk is en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Feit 1: het steken van Y. [slachtoffer 1]
De verdachte heeft [slachtoffer 1] gestoken met een mes in de borstkas aan de achterzijde ter hoogte van de derde rib aan de rechterzijde van het lichaam. De rechtbank moet beoordelen of dit handelen opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt vast dat van vol opzet op de dood van [slachtoffer 1] niet is gebleken, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte uit was op zijn dood. Evenmin is gebleken van voorwaardelijk opzet, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Mede gelet op de afstand die tussen [slachtoffer 1] en de verdachte moet hebben gezeten ( [slachtoffer 2] stond tussen hen in en de verdachte stond buiten), de plek waar de verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken en het relatief geringe letsel, kan de rechtbank niet concluderen dat de kans dat [slachtoffer 1] door de steek met het mes zou komen te overlijden, reëel (en dus aanmerkelijk) was. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte dan wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel, bij het steken met een groot scherp mes in de torso (zoals de verdachte heeft gedaan bij [slachtoffer 1] ) naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. In het lichaam, in het bijzonder in de torso, bevinden zich namelijk organen (zoals de longen) en andere kwetsbare structuren (waaronder diverse zenuwen en bloedvaten) die bij beschadiging zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren. De rechtbank is ook van oordeel dat het steken met een scherp mes van ongeveer twintig centimeter, in de torso van [slachtoffer 1] , naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van dergelijke tegenaanwijzingen is niet gebleken. Nu er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van dat letsel. Het letsel dat daadwerkelijk is toegebracht kan niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Dat maakt dat de rechtbank bewezen acht de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: het steken van [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft gestoken met een mes in de borstkas, naast het borstbeen ter hoogte van de tweede rib, zeer dicht op het hart. Niet is gebleken dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] , nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte uit was op zijn dood. Wel is gebleken van opzet in voorwaardelijke zin, nu de kans dat de verdachte met zijn steekbeweging het hart had kunnen raken, en daarmee dodelijk letsel had kunnen veroorzaken aanmerkelijk is. Daarbij is van belang de grootte en scherpte van het mes én de plek waar de verdachte heeft gestoken (dicht op het hart). De rechtbank is van oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De gedraging van de verdachte (het steken met een groot scherp mes in het lichaam richting het hart) moet worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 2] , dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is niet gebleken.
Nu er sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood en de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht bewezen de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank acht het onder 2 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 22 juli 2023 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] met een mes in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 juli 2023 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, hem met een mes in de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit (tardief) noodweer(exces) en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op het moment van de steekhandelingen van de verdachte geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte komt aldus geen geslaagd beroep op noodweer toe. Ook het beroep op (tardief) noodweerexces kan niet slagen, omdat niet vastgesteld kan worden dat er op het moment van het steken sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. De verdachte zat op 22 juli 2023 met verschillende huisgenoten thuis aan tafel. Er werd gedronken en gediscussieerd, waarbij de gemoederen hoog opliepen. De verdachte werd door zijn huisgenoten herhaaldelijk gevraagd om rustig te blijven en stiller te doen omdat er op dat moment ook al bewoners aan het slapen waren.
Op enig moment is de verdachte naar de keuken gelopen en heeft daar drie messen gepakt. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 1] in het been gestoken, hetgeen niet ten laste is gelegd, maar wel blijkt uit het dossier.
Daarna is de verdachte naar buiten gewerkt door zijn huisgenoten en buiten door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mishandeld. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn na de mishandeling de woning weer in gegaan en de verdachte is buiten gebleven.
Enige tijd later is de verdachte terug gelopen naar de woning, omdat hij wraak wilde nemen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en omdat hij zijn spullen wilde ophalen in de woning, zo heeft de verdachte zelf verklaard. De verdachte stond voor het open keukenraam van de woning en er volgde een gesprek met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl hij door het keukenraam naar binnen hing, gestoken.
Noodweer(exces)?
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de verdachte buiten hebben mishandeld en acht aannemelijk dat er op dat moment sprake was van een noodweersituatie waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Die situatie was evenwel geëindigd, op het moment dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stak bij het keukenraam. Van een onaflatende, aanhoudende aanval gericht op de verdachte was geen sprake: de mishandeling was gestopt, de verdachte heeft even op een bankje gezeten, en heeft zich pas minuten later richting het keukenraam begeven en vervolgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken. Hij is op eigen initiatief zelf teruggekeerd naar de woning. Ook is niet aannemelijk geworden dat er daar op dat moment sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de verdachte beledigden, richting de verdachte spuugden en dat een middelvinger naar hem werd opgestoken, zoals de verdachte heeft verklaard is daarvoor – wat daar verder ook van zij – niet voldoende. Het beroep op noodweer slaagt dus niet.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Tardief noodweerexces?
Van tardief noodweerexces kan sprake zijn als op het tijdstip van de hem verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar was beëindigd, maar zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Bij het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging kunnen ook andere factoren een rol spelen (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0180).
De vraag is of de verdachte de steekbewegingen bij het keukenraam heeft verricht als het onmiddellijk gevolg van een door de eerdere mishandeling veroorzaakte gemoedsbeweging. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte al voorafgaand aan de mishandeling boos en agressief was. Het was de verdachte die zich eerder op de avond boos en agressief gedroeg, de messen had gepakt uit de keuken en als eerste een mes gebruikte en in het been stak van [slachtoffer 1] . Als er al een hevige gemoedsbeweging is geweest bij de verdachte, kan niet worden gesteld dat die in doorslaggevende mate is veroorzaakt door de jegens hem gepleegde mishandeling. Reeds om die reden kan ook het beroep op tardief noodweerexces niet slagen.
Conclusie over de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. De feiten en de verdachte zijn dan ook strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Voorts heeft de raadsman gevraagd om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft twee personen gestoken met een mes en zich zodoende schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een poging tot doodslag. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers zijn naar het ziekenhuis geweest en hebben een behandeling voor hun wonden moeten ondergaan. Dat de gevolgen van de steekbeweging beperkt zijn gebleven, doet niet af aan de ernst van de inbreuk. Steken in het lichaam levert gevaar op voor diegene die gestoken is en draagt bij aan gevoelens van angst bij degenen die hiervan getuige zijn geweest of later van het gebeurde hebben vernomen. Het gemak waarmee de verdachte naar messen heeft gegrepen en deze messen ook heeft gebruikt baart de rechtbank zorgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 september 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 oktober 2023. Hieruit blijkt dat het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als gemiddeld. Omdat de verdachte geen rechtmatige verblijfsstatus heeft, zijn er geen mogelijkheden tot het opleggen van bijzondere voorwaarden of andere reclasseringsinterventies om zo dit risico te verlagen. De reclassering schrijft dat de verdachte motivatie toont voor een leven zonder verdere delicten, maar hulpverlening afhoudt. De reclassering omschrijft de verdachte als een jongvolwassene die zich staande houdt in de PI, spijt heeft getoond van de strafbare feiten en weet dat alcohol een risicofactor is. De reclassering adviseert, ondanks de jonge leeftijd van de verdachte, niet het adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat daar te weinig aanknopingspunten voor zijn.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt de toepassing van het volwassenenstrafrecht is bij een dader in de leeftijd van de verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak van af te wijken. De rechtbank houdt desondanks in strafmatigende zin wel rekening met de jonge leeftijd van de verdachte: de verdachte was op de pleegdatum net twintig jaar oud. De rechtbank ziet de jeugdige leeftijd van de verdachte in combinatie met de betuigde spijt als omstandigheden die hoop bieden voor de toekomst.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de verdachte zelf is mishandeld door de personen die hij later heeft gestoken. Hoewel dat niet heeft geleid tot een geslaagd beroep op (tardief) noodweer(exces), neemt de rechtbank die omstandigheden wel in strafmatigende zin mee.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld bij (een voltooide) zware mishandeling met behulp van een wapen, een gevangenisstraf van zeven maanden. Omdat het in dit geval gaat om een poging, wordt van een lager uitgangspunt uitgegaan. Voor (poging tot) doodslag zijn geen oriëntatiepunten. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht ook een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Enerzijds omdat de verdachte nog jong is en zich schuldbewust heeft getoond, en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van twee jaren verbinden. Omdat bijzondere voorwaarden mogelijk noch geadviseerd zijn, zal alleen de algemene voorwaarde voor deze proeftijd gelden.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van vierentwintig maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2, primair:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Diepenhorst, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ferwerda en mr. A.C. Veltink, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2023.