ECLI:NL:RBDHA:2023:17908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
C/09/648465 / FA RK 23-3883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een complexe jeugdzorgzaak met zorgen over de opvoedsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [naam01] en [naam02]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2016 en 2019 uit huis zijn geplaatst vanwege zorgen over huiselijk geweld, middelengebruik en de opvoedsituatie van de ouders. De kinderen verblijven momenteel bij pleegouders en ontwikkelen zich daar goed. De ouders hebben de afgelopen jaren niet in staat gesteld om een veilige en stabiele opvoedsituatie te creëren, ondanks hun wens om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft de zorgen over de ouders, met name over hun emotie- en agressieregulatie, en het middelengebruik van de moeder, meegewogen in haar beslissing. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat er duidelijkheid komt over hun opvoedperspectief en dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd, met de benoeming van de gecertificeerde instelling als voogd.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/648465 / FA RK 23-3883
Datum uitspraak: 17 november 2023

Beschikking van de meervoudige kamer

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij

in de zaak naar aanleiding van het op 26 mei 2023 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

over:
-
[naam01], geboren op [geboortedatum01] 2015 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] ,
-
[naam02], geboren op [geboortedatum02] 2018 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam02] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam03] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Erkens, gevestigd in Wateringen,

[naam04] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper, gevestigd in Baarn,

[naam05] en [naam06] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 26 mei 2023;
  • het verweerschrift van de moeder van 30 oktober 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader van 1 november 2023.
Op 3 november 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [naam07] namens de Raad;
  • de heer [naam08] en mevrouw [naam09] namens het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET), uitvoerend voor de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader, bijgestaan door mr. F.R.G. Drenth te Baarn (waarnemend voor mr. C.C. Sneper).
De moeder en de pleegouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.

Feiten

  • De kinderen zijn erkend door de vader.
  • De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
  • [naam01] en [naam02] verblijven bij de pleegouders.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 juli 2023 de ondertoezichtstelling van [naam01] en [naam02] verlengd tot 19 juli 2024 en voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [naam01] en [naam02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder en de vader over [naam01] en [naam02] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [naam01] en [naam02] .
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De kinderen zijn opgegroeid in een opvoedsituatie die gekenmerkt werd door zorgen over huiselijk geweld, stress, escalaties en alcohol- en drugsgebruik. Beide kinderen hebben een hulpverleningstraject doorlopen omdat zij probleemgedrag lieten zien en moeite hadden met het uiten van emoties. Deze trajecten zijn positief afgerond. De kinderen lijken zich momenteel leeftijdsadequaat te ontwikkelen en hechten zich aan de pleegouders. De kinderen hebben door alles dat zij hebben meegemaakt een bovengemiddelde behoefte aan structuur, duidelijkheid en herhaling vanuit een stabiele omgeving. De kinderen hebben frequent contact met de vader en de moeder en de kinderen ervaren dit als prettig. Vanuit de vader is er strijd met de gecertificeerde instelling en andere betrokken partijen rondom de kinderen. Vanwege door de vader geuite dreigingen is de zaak overgedragen aan het LET. Ook in contact met het LET is de vader dreigend. De vader draagt naar de kinderen uit dat zij op termijn weer bij hem komen wonen. Dit is verwarrend voor de kinderen en versterkt de onzekerheid over waar zij mogen opgroeien. De Raad vindt het belangrijk dat er duidelijkheid komt over waar de kinderen zullen opgroeien. De ouders houden op dit moment hoop om zelf weer voor de kinderen te zorgen en dat brengt onrust met zich mee voor de kinderen. De Raad ziet dat de ouders onvoldoende in staat zijn om voor de kinderen te zorgen doordat zij kampen met forse eigen problematiek, veel hebben meegemaakt en de komende periode nog hard aan zichzelf moeten werken. De ouders stellen zich meewerkend op binnen hun eigen mogelijkheden, maar maken ook keuzes die niet in het belang van de kinderen zijn. Ook kunnen beide ouders niet goed reflecteren op hun eigen handelen en leggen zij de problemen buiten zichzelf neer. De houding van de vader is tevens een grote belemmering. Hij werkt onvoldoende mee, geeft geen openheid en blijft aan de kinderen trekken. Daarnaast heeft de Raad grote zorgen over zijn emotieregulatie. Het is de Raad gedurende het raadsonderzoek niet gelukt om fysiek in gesprek te komen met de vader, vanwege de boosheid van de vader. Gelet op het bovenstaande vindt de Raad het noodzakelijk dat het gezag van de ouders wordt beëindigd. De kinderen verblijven al geruime tijd in het pleeggezin en ontwikkelen zich daar goed. De Raad benadrukt dat de ouders altijd een belangrijke rol in het leven van de kinderen zullen blijven spelen. Voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen is het immers belangrijk dat de kinderen weten wie hun ouders zijn. Het is daarom belangrijk dat er met regelmaat naar de omgangsregeling gekeken blijft worden. De Raad verzoekt de voogdij bij de gecertificeerde instelling te beleggen, waarbij het LET de uitvoering van de voogdij op zich neemt. Op termijn kan er gekeken worden of de voogdij overgedragen kan worden naar de pleegouders. Dat is op dit moment te vroeg omdat de samenwerkingsrelatie tussen de ouders en pleegouders nog kwetsbaar is.

De standpunten

De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. De kinderen verblijven al geruime tijd in het pleeggezin. De kinderen hadden gedrags- en zindelijkheidsproblemen. Pluryn is daarom in 2022 gestart met onderzoek naar de kinderen en heeft geconcludeerd dat de kinderen traumabehandeling nodig hadden. De traumabehandeling is in februari 2023 positief afgerond. Volgens Pluryn werkt de plaatsing in het pleeggezin helend voor de kinderen en hebben ze op dit moment geen aanvullende behandeling nodig. De kinderen gedijen goed bij de structuur en duidelijkheid in het pleeggezin en zij ontwikkelen zich goed in het pleeggezin. Wel wordt gezien dat de kinderen sterk reageren op onrust of spanning. De kinderen hebben omgang met beide ouders. De kinderen zien de moeder eens in de vier weken bij haar thuis. Sinds een aantal maanden heeft ze haar eigen woning. De pleegzorgbegeleiding is nog betrokken bij de omgang om de bezoeken voor en na te bespreken. Er zijn nog wel zorgen over het middelengebruik van de moeder. De moeder maakt soms sterk de indruk dat zij onder invloed is (geweest). Zij maakt dan een labiele indruk en kan niet goed antwoord geven op vragen. Ook zijn er diverse meldingen over middelengebruik binnengekomen. De gecertificeerde instelling heeft voor het uitbreiden van de omgang dan ook als voorwaarde gesteld dat de moeder middels urinecontroles aantoont dat zij geen middelen gebruikt. De moeder wil daar op dit moment niet aan meewerken. De omgang tussen de kinderen en de vader is onlangs uitgebreid. De kinderen zijn nu twee keer een weekend bij de vader geweest. Recent is gestart met een NIKA-traject voor de vader om de band tussen de vader en de kinderen sterker te maken. Op 22 november 2023 vindt er een evaluatie plaats over de omgang tussen de kinderen en de vader en zal bezien worden of de omgang uitgebreid kan worden. Het is positief dat de omgang tussen de kinderen en de ouders goed verloopt. Dat neemt niet weg dat de kinderen bij de pleegouders moeten opgroeien. De afgelopen jaren is twee keer ingezet op een terugplaatsing van de kinderen, maar dat is beide keren mislukt. Aan beide ouders is de opdracht gegeven om te werken aan hun persoonlijke problematiek. Voor de moeder zag dat op de instabiliteit in haar leven. Er zijn op dit moment nog steeds zorgen over middelengebruik van de moeder. Daarnaast vindt zij het nog steeds lastig om afspraken na te komen en ziet ze haar eigen aandeel in de problemen niet. De vader moest werken aan zijn emotieregulatie. Tot voor kort zag de vader niet in dat hij daar problemen mee had. Ook bij het intakegesprek bij de Waag erkende de vader zijn probleem niet. De Waag heeft dat toen verder opgepakt en de vader is nu toch gestart met behandeling. De gecertificeerde instelling heeft geprobeerd de ouders te betrekken bij het hulpverleningstraject van Pluryn. Bij beide ouders is dat niet gelukt. De kinderen moeten duidelijkheid krijgen over hun opvoedperspectief. De gecertificeerde instelling meent dat de kinderen moeten opgroeien in het pleeggezin. De pleegouders sluiten aan bij de opvoedbehoeften van de kinderen, waardoor de kinderen aan hun ontwikkelingstaken toekomen. Dat neemt niet weg dat de ouders altijd een rol blijven spelen in het leven van de kinderen. De gecertificeerde instelling zal dan ook blijven kijken of uitbreiding van de omgang mogelijk is.
De moeder is niet ter zitting verschenen, omdat zij zich niet veilig voelt wanneer zij in dezelfde ruimte is als de vader. De moeder had wel graag bij de zitting aanwezig willen zijn om haar standpunt zelf toe te lichten. De advocaat verzoekt ter zitting om de moeder op een later moment apart te horen.
De advocaat heeft namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe is aangevoerd dat het goed met de moeder gaat. De moeder gebruikt al meer dan vijf jaar geen middelen. De hulpverlening van de moeder bevestigt ook dat de moeder alle afspraken nakomt en op die momenten niet onder invloed is. De hulpverlening kan natuurlijk nooit uitsluiten dat de moeder niet gebruikt, maar de hulpverlening geeft wel aan dat het zichtbaar is als iemand een verslaving heeft. Verder heeft de moeder een convenantwoning. De moeder accepteert hulpverlening en heeft dat ook altijd gedaan. Zij ziet dus wel degelijk in dat zij een aandeel heeft gehad in de problemen. De moeder heeft ook altijd een goede samenwerking met de gecertificeerde instelling gehad. Zij mag niet de dupe worden van de moeizame samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling. De zorgen die er waren over de opvoedomgeving kwamen voort uit de problematische relatie van de ouders. De relatie is inmiddels al enige tijd verbroken, maar er is nooit meer onderzocht of een thuisplaatsing bij de moeder tot de mogelijkheden behoort. De moeder begrijpt dat de kinderen niet nu thuis geplaatst kunnen worden, maar zij meent wel dat er onderzocht moet worden of dit op termijn mogelijk is. Een gezagsbeëindiging is niet in het belang van de kinderen, nu de ouders daarmee alleen maar meer op afstand worden gezet. De Raad heeft onvoldoende onderbouwd waarom een gezagsbeëindiging noodzakelijk is en waarom een thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort. De komende periode moet daar dan ook op ingezet worden. Daarbij is het van belang dat de omgang tussen de moeder en de kinderen uitgebreid wordt. De moeder hoort graag aan welke voorwaarden zij moet voldoen om dit te realiseren.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de vader aangevoerd dat niet aan de vereisten zoals genoemd in artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. De noodzaak tot gezagsbeëindiging ontbreekt namelijk. De vader meent dat hij in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De vader heeft de afgelopen periode positieve stappen gezet. Hij staat onder behandeling bij De Waag voor zijn emotieregulatie. Daarnaast heeft hij diverse gesprekken gevoerd met een psycholoog. De samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling is de afgelopen maanden verbeterd. Ook het contact met de pleegouders verloopt goed. De omgang tussen de vader en de kinderen is recentelijk uitgebreid naar een weekend per maand onbegeleid contact, waarbij de kinderen van zaterdag op zondag bij de vader logeren. Daarbij haalt en brengt de vader de kinderen. De vader heeft ook een dochter uit een andere relatie voor wie hij regelmatig alleen zorgt. De vader beschikt dus wel degelijk over de juiste opvoedvaardigheden. Er is vorige week een intakegesprek geweest bij NIKA om de band tussen de kinderen en de vader te verbeteren. Dat traject moet dus inhoudelijk nog starten. Gelet op deze positieve ontwikkelingen meent de vader dat het verzoek tot gezagsbeëindiging te prematuur is. De vader begrijpt dat de kinderen op dit moment niet thuis geplaatst kunnen worden, maar de komende tijd moet wel bezien worden of een (gedeeltelijke) thuisplaatsing bij de vader tot de mogelijkheden behoort. Volgens de gecertificeerde instelling is de gezagsbeëindiging nodig om de kinderen duidelijkheid te geven over hun opgroeiperspectief. De vader meent dat de gecertificeerde instelling dat standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij verwijst de vader naar een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:1601). Ook in de onderhavige zaak erkennen beide ouders dat de kinderen nu op hun plek zitten in het pleeggezin en een thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde is. De kinderen ervaren dan ook geen onduidelijkheid over de plaatsing in het pleeggezin. De vader verzoekt daarom primair het verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader het verzoek aan te houden voor de duur van zes maanden, zodat de voortgang van het NIKA-traject en de behandeling bij de Waag meegenomen kunnen worden in het onderzoek.

Beoordeling

De rechtbank overweegt allereerst dat het ter zitting gedane verzoek om de moeder op een apart moment te horen, zal worden afgewezen. Uitgangspunt is dat alle belanghebbenden tijdens de mondelinge behandeling worden gehoord. De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat de moeder zich niet veilig genoeg voelde om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, omdat de vader ook aanwezig zou zijn. Bij de mondelinge behandeling was echter parketpolitie aanwezig, juist met het oog op de veiligheid van de procespartijen. De rechtbank ziet verder geen noodzaak om de moeder op een ander moment in persoon te horen, nu de advocaat van de moeder haar standpunt ter zitting heeft toegelicht.
De rechtbank overweegt vervolgens dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt tenslotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en overweegt daartoe als volgt. [naam01] en [naam02] zijn al geruime tijd – sinds juli 2016, respectievelijk november 2019 – uit huis geplaatst omdat er zorgen waren over hun veiligheid. De zorgen waren onder andere gelegen in het huiselijk geweld, de escalaties en het middelengebruik van de ouders. Bij beide ouders was sprake van persoonlijke problematiek, waardoor zij onvoldoende in staat waren om emotioneel en fysiek beschikbaar te zijn voor de kinderen. Inmiddels wonen [naam01] en [naam02] al geruime tijd – sinds november 2016, respectievelijk november 2019 – bij de pleegouders. Door hun belaste verleden hebben de kinderen een bovengemiddelde behoefte aan structuur en duidelijkheid. In het pleeggezin hebben de kinderen hun veilige en stabiele basis, waardoor zij toekomen aan hun eigen ontwikkeling. De kinderen hebben zich gehecht aan de pleegouders en voelen zich daar thuis. Hoewel beide ouders het beste met de kinderen voor hebben, leidt de rechtbank uit de stukken en het onderzoek van de Raad af dat het de ouders de afgelopen jaren niet is gelukt om te profiteren van de geboden hulpverlening en een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren. Daarbij speelt de eigen problematiek van de ouders een rol. De rechtbank stelt vast dat het de moeder de afgelopen jaren onvoldoende is gelukt om een stabiel leven op te bouwen. De rechtbank is van oordeel dat het positief is dat zij nu wel beschikt over een eigen woning en meewerkt aan de hulpverlening. Er zijn echter nog altijd zorgen over het middelengebruik en het probleembesef van de moeder. De moeder betwist weliswaar dat er sprake is van middelengebruik, maar zij weigert om mee te werken aan testen waarmee die stelling zou kunnen worden aangetoond. De zorgen over de vader zijn met name gelegen in zijn emotie- en agressieregulatie. De samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de hulpverleningsinstanties is de afgelopen jaren moeizaam gebleken vanwege de agressieve houding van de vader. Het is positief dat de vader is gestart met behandeling bij De Waag. Dat neemt echter niet weg dat de vader nog flinke stappen te zetten heeft. In dat licht vindt de rechtbank het belangrijk om te noemen dat het de Raad niet is gelukt om fysiek met de vader in gesprek te gaan tijdens het raadsonderzoek. De spanning liep bij de vader zo hoog op dat de veiligheid van de raadsonderzoekers niet gewaarborgd kon worden. De rechtbank constateert dan ook dat de voorzichtig positieve ontwikkeling waarvan bij beide ouders op dit moment sprake is, nog zeer pril is. Beide ouders hebben – begrijpelijkerwijs – de wens om zelf voor de kinderen te zorgen, maar de rechtbank acht dit niet in het belang van de kinderen. De kinderen hebben beiden een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig en vragen daarom veel van hun opvoeder(s). De rechtbank is er niet van overtuigd dat (één van) de ouders tegemoet kunnen komen aan de opvoedbehoeften van de kinderen en volledig voor hen kunnen zorgen. Dat neemt niet weg dat de rechtbank hoopt dat de ouders de stijgende lijn voortzetten en blijven werken aan hun persoonlijke problematiek. Ook de kinderen hebben er namelijk belang bij dat het goed gaat met de ouders. Op termijn kan dan ook bezien worden of (een van) de ouders een grotere rol zou kunnen spelen in het leven van de kinderen. Het opvoedperspectief van de kinderen ligt echter in het pleeggezin. De pleegouders bieden de kinderen een veilige en stabiele basis waarbinnen zij tot ontwikkeling komen. De rechtbank is het met de Raad en de gecertificeerde instelling eens dat de kinderen niet langer in onzekerheid kunnen blijven over hun opvoedperspectief. Om die reden acht de rechtbank een (perspectief) onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder, zoals door haar verzocht, dan ook niet aan de orde. Daartoe overweegt de rechtbank dat de aanvaardbare termijn van de kinderen om onzekerheid te ervaren over waar en bij wie zij zullen opgroeien ruim is verstreken. Aangezien het duidelijk is dat het perspectief van de kinderen niet bij één van de ouders ligt, vindt de rechtbank de maatregel van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer passend voor de situatie. Uit het systeem van de wet volgt immers dat een verlenging van de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet geëigend is als thuisplaatsing niet meer aan de orde is. Dat verhoudt zich namelijk niet tot de tijdelijkheid van de maatregelen, die er in beginsel op zijn gericht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer bij de ouders met gezag te leggen. De rechtbank is er verder niet van overtuigd dat de hulpverlening en het verblijf van de kinderen bij de pleegouders in het vrijwillig kader voortgezet. Gebleken is immers dat (anders dan het geval was in de door de advocaat van de vader genoemde uitspraak van het Hof Den Haag van 25 augustus 2021) de ouders zich niet met de plaatsing in het pleeggezin kunnen verenigen. Beide ouders hebben uitgesproken dat zij willen dat de kinderen bij hen zullen opgroeien. Daar komt bij dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is, waarbij er op dit moment helemaal geen contact is tussen hen. Ook is er pas sinds kort een verbetering zichtbaar in de samenwerking tussen de vader, de gecertificeerde instelling en de pleegouders.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder en de vader een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder en de vader dan ook toewijzen. Deze beslissing neemt niet weg dat de moeder en de vader altijd de ouders van [naam01] en [naam02] blijven en dat hun ouder-kind band behouden moet blijven. De vader en de moeder behouden het recht en de plicht om contact te hebben met de kinderen en de kinderen hebben onverminderd recht op omgang met de ouders. De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling dan ook mee dat er gekeken moet blijven worden of verdere uitbreiding van de omgang tot de mogelijkheden behoort. Het belang van de kinderen zal hierbij uiteraard leidend moeten zijn.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder en de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam01] en [naam02] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over de kinderen te aanvaarden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van de kinderen is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie eindbeslissingen nemen in het belang de kinderen en het contact tussen de kinderen, de moeder en de vader verder vormgeven. De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling wel mee dat zij moet blijven monitoren of een voogdij-overdracht naar de pleegouders op den duur mogelijk is, omdat het de voorkeur geniet om de voogdij bij een natuurlijk persoon te beleggen.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
-
[naam03], geboren op [geboortedatum03] 1984 in [plaats02] ,
en
de vader:
-
[naam04], geboren op [geboortedatum04] 1981 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
over de minderjarigen:
  • [naam01], geboren op [geboortedatum01] 2015 in [plaats01] ,
  • [naam02], geboren op [geboortedatum02] 2018 in [plaats01] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarigen:
-
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. Meeuwisse, mr. A.M. van der Vliet en mr. T.M.M.P. Westbroek, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.