ECLI:NL:RBDHA:2023:17866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.4817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod op basis van nationale veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod van twintig jaar beoordeeld. Eiser, met de Iraanse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning als wetenschappelijk onderzoeker. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze vergunning ingetrokken op basis van een individueel ambtsbericht van de AIVD, waarin werd gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op dit ambtsbericht heeft gebaseerd en dat het inreisverbod van twintig jaar proportioneel is. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen om de juistheid van het ambtsbericht te betwisten. De rechtbank verklaart het beroep tegen het inreisverbod ongegrond en het beroep tegen de intrekking van de vergunning niet-ontvankelijk, waardoor beide besluiten in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4817

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Dezfouli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E.V. Koppe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning (hierna: vergunning) en het opgelegde inreisverbod van twintig jaar.
1.1.
Verweerder heeft eisers vergunning bij besluit van 15 maart 2022 ingetrokken, een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaar. Met het bestreden besluit van 2 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
2. De rechtbank heeft de AIVD [1] verzocht om haar inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 9 februari 2022. De AIVD heeft op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb [2] meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van die stukken kennis mag nemen. De rechtbank heeft gehandeld alsof zij heeft besloten dat het verzoek om beperkte kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is, nu zij geen aanleiding had aan die rechtvaardiging te twijfelen. Partijen hebben toestemming gegeven om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens de onderliggende stukken, voor zover die haar ter beschikking zijn gesteld, ingezien.
2.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens verweerder was ook drs. [naam] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit. Hij verbleef eerder in Nederland met een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als wetenschappelijk onderzoeker [3] . Verweerder heeft deze vergunning ingetrokken [4] en een inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd, omdat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid [5] . Verweerder is tot deze conclusie gekomen op basis van een individueel ambtsbericht van de AIVD. Volgens de AIVD vormt eiser onder meer een gevaar voor de nationale veiligheid omdat hij onderzoeker is van een Iraans onderzoekslab (verbonden aan een Iraanse universiteit) dat overeenkomt met een instituut dat op de sanctielijst van de EU [6] staat. Daarnaast vormt hij een gevaar voor de nationale veiligheid vanwege de toepasbaarheid van zijn Nederlandse onderzoeksresultaten bij de ontwikkeling van ultracentrifuges [7] in Iran. Volgens verweerder zijn de intrekking en het inreisverbod niet in strijd met eisers recht op respect voor zijn privéleven (artikel 8 van het EVRM [8] ).
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser vindt dat verweerder het individueel ambtsbericht niet ten grondslag mocht leggen aan de intrekking, omdat er meerdere onjuistheden in het ambtsbericht staan. Zonder nader onderzoek had verweerder dit individueel ambtsbericht niet als basis mogen gebruiken voor de intrekking. Zo heeft het onderzoeksgebied van eiser niets te maken met de ontwikkeling van ultracentrifuges die kunnen worden gebruikt voor nucleaire activiteiten. Verder is eiser niet (meer) betrokken bij de betreffende universiteit en het onderzoekslab. Hij heeft daar alleen maar gestudeerd en een PhD-opleiding gevolgd. Ook stelt verweerder ten onrechte dat de twee onderzoeksinstellingen feitelijk dezelfde instelling zijn. Nu eiser geen gevaar voor de nationale veiligheid vormt, had aan hem ook geen inreisverbod opgelegd mogen worden. Subsidiair betoogt eiser dat de duur van het inreisverbod niet proportioneel is. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom in dit geval voor de maximale duur van het inreisverbod is gekozen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat aan het opgelegde inreisverbod de in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 bedoelde rechtsgevolgen zijn verbonden. Dat betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf kan hebben en geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep – voor zover zich dat richt tegen de intrekking van de vergunning – zolang het inreisverbod geldt [9] . Dat is alleen anders als eiser nog niet van het grondgebied van de lidstaten is vertrokken [10] , maar daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Hij is namelijk na ontvangst van het bestreden besluit teruggekeerd naar Iran. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of het inreisverbod stand kan houden. Zij zal daarna met inachtneming van dat oordeel beoordelen of eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen de intrekking van zijn vergunning en zo ja, of dat beroep gegrond is.
5.1.
Verweerder heeft het inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaar, omdat eiser naar het oordeel van verweerder een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid [11] . Verweerder heeft daarbij verwezen naar het beleid waaruit volgt dat het bestaan van concrete aanwijzingen dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid in ieder geval blijkt uit een (individueel) ambtsbericht van de AIVD [12] . Daarvan is in dit geval sprake.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat, als uit een ambtsbericht van de AIVD op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie in dat ambtsbericht ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, er voor verweerder geen aanleiding bestaat om de aan dat ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien, tenzij de betrokkene concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat ambtsbericht naar voren heeft gebracht. Dit toetsingskader staat er niet aan in de weg dat de rechter vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid inzage in de onderliggende stukken vraagt [13] .
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om zich nader te vergewissen van de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het individueel ambtsbericht, door zelf onderzoek te doen naar de onderliggende stukken. Het ambtsbericht biedt inzicht in de feiten en omstandigheden op grond waarvan de AIVD concludeert dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De inhoud van het ambtsbericht is volgens de rechtbank voldoende concreet en inzichtelijk, zodat voor eiser kenbaar is wat hij gemotiveerd moet weerspreken om afbreuk te doen aan het ambtsbericht. De rechtbank baseert dit op het volgende. In het ambtsbericht is geconcludeerd dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormt, onder meer omdat hij onderzoeker is aan een onderzoekslab van de Iraanse Universiteit van Wetenschap en Technologie. Dat onderzoekslab komt volgens het ambtsbericht overeen met een instituut van de universiteit dat sinds 2012 door de EU gesanctioneerd is in verband met ondersteuning van proliferatie gerelateerde nucleaire activiteiten. Zo leverde dit instituut onderdelen aan een Iraans bedrijf voor de ontwikkeling van ultracentrifuges. De resultaten van eisers onderzoek zouden bovendien toepasbaar zijn in de ontwikkeling van ultracentrifuges.
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ook geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die alsnog maken dat getwijfeld moet worden aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht. Eiser volstaat in beroep met het herhalen van stellingen die hij eerder in de besluitvormingsprocedure al naar voren heeft gebracht. Verweerder is daar al uitgebreid op ingegaan. Zo heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de enkele stelling van eiser dat zijn onderzoek niets te maken heeft met ultracentrifuges, onvoldoende is om aan de juistheid van het ambtsbericht te twijfelen. Het is aan eiser om een dergelijke stelling te motiveren en te onderbouwen. Dat heeft hij, ondanks dat hij hier al vanaf het begin op is gewezen, tot nu toe nagelaten. Over zijn banden met de betreffende instellingen in Iran heeft eiser ook alleen maar niet onderbouwde stellingen naar voren gebracht. Zoals verweerder in de besluitvorming al terecht heeft gesteld, is het ook op dit punt aan eiser om met een onderbouwing van zijn stellingen te komen. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat ten onrechte instellingen gelijk worden gesteld en dat hij geen banden (meer) heeft met deze instellingen, is eveneens onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsbericht. Ook gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat het aan verweerder was om nader onderzoek te doen.
5.5.
Overigens is het de rechtbank, na inzage in de betreffende stukken, niet gebleken dat de informatie in het individueel ambtsbericht niet wordt gedragen door de onderliggende stukken. De onderliggende stukken geven geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het individueel ambtsbericht onzorgvuldig is geweest en dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op grond van het individueel ambtsbericht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Verweerder heeft dan ook in beginsel een inreisverbod op kunnen leggen voor de duur van twintig jaar.
5.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de duur van het inreisverbod niet proportioneel is en dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom voor de maximale duur van een inreisverbod is gekozen. Onder verwijzing naar wat hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid vormt. Op grond van artikel 6.5a, zesde lid, van de Vb 2000 heeft verweerder daarom een inreisverbod op kunnen leggen voor de duur van twintig jaar. Verweerder heeft de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van eiser betrokken, maar deze onvoldoende kunnen vinden om af te zien van het inreisverbod of de duur ervan te verkorten. De enkele wens van eiser om in de nabije toekomst te werken in de EU is van onvoldoende gewicht om tot een andere weging van belangen te komen.
5.8.
Voor zover eiser op de zitting heeft betoogd dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, volgt de rechtbank hem daarin niet. De enkele niet-onderbouwde stelling dat er meer dan honderd Iraanse studenten en/of onderzoekers in Nederland verblijven die zich bezig houden met onderwerpen die relevanter zijn voor het ontwikkelen van nucleaire onderdelen, is onvoldoende om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te laten slagen. Verweerder heeft er bovendien terecht op gewezen dat de AIVD in dit geval op basis van eisers individuele omstandigheden aanleiding heeft gezien om een individueel ambtsbericht op te stellen.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod, ongegrond. Dat brengt met zich mee dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen de intrekking van zijn vergunning (zie rechtsoverweging 5). Het beroep wordt op dat onderdeel dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de intrekking en het inreisverbod in stand blijven. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzitter, en mr. M.D. Gunster en mr. C.W. Griffioen, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van Richtlijn (EU) 2016/801.
4.Op grond van artikel 19, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
5.De vergunning is ook ingetrokken op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang met artikel 19 van de Vw 2000, omdat de werkgever eiser inmiddels heeft afgemeld.
6.Europese Unie.
7.Met een ultracentrifuge kan uranium worden verrijkt. Een ultracentrifuge kan worden gebruikt voor (nucleaire) wapendoeleinden.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2692) en van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298).
10.Zie het arrest Ouhrami van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juli 2017 (ECLI:EU:C:2017:590) en de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2998).
11.Artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 en artikel 6.5a, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
12.Paragraaf B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1938.