ECLI:NL:RBDHA:2023:17826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.31107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiseres die in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris had geoordeeld dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij overdracht aan Zweden een reëel risico op refoulement zou lopen. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van de eiseres lag om voldoende bewijs te leveren dat het beschermingsbeleid in Zweden fundamenteel verschilde van dat in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de eiseres geen relevante informatie had overgelegd die haar stelling onderbouwde dat Zweden haar niet adequaat zou beschermen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag aan zich te trekken op basis van bijzondere omstandigheden. De eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het door eiseres ingediende verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.31108. Hierop wordt afzonderlijk beslist.

Totstandkoming van het besluit

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 17 augustus 2023 bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek op 22 augustus 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiseres heeft in haar zienswijze uiteengezet waarom zij meent dat de Zweedse autoriteiten zich ten aanzien van haar niet aan de internationale verplichtingen heeft gehouden dan wel zal houden. Om dit aan te tonen heeft eiseres documenten uit Zweden ter vertaling aangeboden en de staatssecretaris verzocht om extra tijd om de stukken te laten vertalen. Hierop heeft de staatssecretaris ten onrechte niet gereageerd alsmede de toezending van de stukken niet afgewacht. Het gaat om relevante stukken. Eiseres verkeerde in Zweden in een schrijnende situatie en liep wel degelijk risico om uitgezet te worden. Dit zal bij overdracht naar Zweden niet anders zijn, temeer omdat het een opvolgende aanvraag betreft. De vertaling van de stukken zal zo spoedig mogelijk worden overgelegd.
5.1.
Verder stelt eiseres dat de staatssecretaris ten onrechte overweegt dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. De vader van eiseres heeft hiertoe documenten overgelegd in zijn procedure en de verklaringen van eiseres omtrent haar identiteit worden niet betwist. Ook volgt eiseres de overweging van de staatssecretaris niet wat betreft de afhankelijkheid van haar gezinsleden. Eiseres haar minderjarige broertjes zien haar als moederfiguur.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Zweden zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit geldt ook ten aanzien van het risico op refoulement. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij na overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op indirect refoulement. Om aan deze bewijslast te voldoen moet een vreemdeling volgens de uitspraak van de Afdeling [2] van 6 juli 2022 [3] in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Op voorhand moet duidelijk zijn dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan volgens de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [4] . Daarnaast moet de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door een verschil in beschermingsbeleid een reëel risico loopt op (indirect) refoulement bij een overdracht aan Zweden. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres geen afschrift van de afwijzing van haar asielaanvraag in Zweden heeft overgelegd en geen afschrift van de uitspraak van de hoogste rechter in Zweden. Daarnaast heeft eiseres geen algemene informatie over het beschermingsbeleid van Zweden ten aanzien van Syrische Palestijnen overgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, hoewel de aanvullende zienswijze niet bij het bestreden besluit is betrokken, dit niet maakt dat de in het bestreden besluit gegeven motivering niet kan standhouden. In de aanvullende zienswijze heeft eiseres verzocht om aanhouding omdat zij een document heeft ontvangen dat zij wil laten vertalen. De staatssecretaris stelt terecht dat in de aanvullende zienswijze geen nieuwe en nadere informatie is verschaft dan wat eerder bekend was en ook geen informatie is verschaft die ziet op het beschermingsbeleid in Zweden ten aanzien van Syrische Palestijnen in het algemeen en eiseres in het bijzonder. De rechtbank stelt vast dat eiseres ook tot op heden geen vertaling van de stukken heeft overgelegd. Eiseres heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat in Zweden geen adequate bescherming wordt geboden naar aanleiding van eiseres haar (opvolgende) asielverzoek dan wel dat er bij een afwijzend besluit geen effectief rechtsmiddel is bij de (hogere) instanties.
6.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres er ook voor het overige niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Zweden zich ten opzichte van haar niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Zweden sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Ook uit het persoonlijk relaas van eiseres blijkt dit niet. Gelet op het voorgaande en nu een claimakkoord tot stand is gekomen, mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat de Zweedse autoriteiten het (opvolgende) asielverzoek in behandeling zullen nemen en dat de asielaanvraag zal worden getoetst aan het EVRM [5] . Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eiseres om hierover te klagen bij de Zweedse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Zweden eiseres niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
6.3.
Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris maakt hier terughoudend gebruik van. [6] Hij gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [7]
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris, los van de vraag of de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar broertjes en vader is aangetoond, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De staatssecretaris heeft dat voldoende gemotiveerd. Het feit dat eiseres bij haar vader en broertjes wil verblijven is, hoewel begrijpelijk, niet aan te merken als een omstandigheid die zo bijzonder en individueel is dat de staatssecretaris een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag van eiseres aan zich had moeten trekken. De staatssecretaris heeft hierbij van belang kunnen achten dat eiseres de gestelde afhankelijkheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat eiseres en haar broertjes (en vader) enige periode gescheiden van elkaar hebben geleefd, nu zij al in Nederland waren. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij zich zonder haar broertjes (en vader) niet staande kan houden in Zweden. De enkele stelling van eiseres dat haar broertjes haar zien als moederfiguur is onvoldoende. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Dublinverordening niet is bedoeld als reguliere route voor gezinshereniging.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ECLI:EU:C:2019:218.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zo staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.