ECLI:NL:RBDHA:2023:17809
Rechtbank Den Haag
- Versnelde behandeling
- Rechtspraak.nl
Besluitvorming omtrent aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en overschrijding beslistermijn
In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum 1] en van Syrische nationaliteit, samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op 9 november 2022. Deze aanvraag was gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij [referent]. Eiseres heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 september 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 12 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft op 27 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris is verplicht om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar deze termijn was met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat de termijn is verstreken en dat eiseres de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en neemt de overwegingen uit die uitspraak over. De staatssecretaris moet binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekendmaken, met een mogelijkheid tot verlenging van de termijn tot twintig weken indien er nader onderzoek nodig is. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.