ECLI:NL:RBDHA:2023:17808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.25255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 31 juli 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke maatregel op 7 september 2023 werd opgeheven. De rechtbank diende te beoordelen of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank constateerde dat de kennisgeving van de maatregel van bewaring door de verweerder te laat was verzonden, waardoor de maatregel vanaf 29 augustus 2023 onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting van de eiser naar Marokko, aangezien er geen aanvraag voor een laissez-passer was ingediend en er geen adequate stappen waren ondernomen na de weigering van de eiser om natte dacty af te staan.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en kende een schadevergoeding toe van € 3.800,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 38 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.674,00, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 september 2023 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.25255
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op 29 augustus 2023 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De grondslag van de maatregel van bewaring
3. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet tijdig heeft omgezet. Eiser heeft op 28 juli 2023 zijn asielaanvraag ingetrokken, waarna de maatregel pas op 31 juli 2023 is omgezet van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Volgens eiser mag de rechtbank hierover oordelen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2017.1
4. De beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op niet tijdige omzetting moet worden gedaan tegen de maatregel waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet. Dat is de maatregel van 8 juli 2023. Deze ligt niet ter toetsing voor, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of die maatregel te laat is omgezet. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018. In die uitspraak is de Afdeling teruggekomen op haar oordeel in de uitspraak van 21 februari 2017, voor zover zij daarin de periode voorafgaand aan de daar voorliggende maatregel van bewaring bij haar beoordeling heeft betrokken.2
De kennisgeving
5. Eiser voert aan dat verweerder de rechtbank uiterlijk 28 augustus 2023 in kennis had moeten stellen van de op 31 juli 2023 opgelegde maatregel van bewaring. Verweerder heeft dit niet gedaan, waardoor de maatregel van bewaring in ieder geval vanaf 29 augustus 2023 onrechtmatig is.
6. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat verweerder de kennisgeving te laat heeft verstuurd. De maatregel van bewaring is op 31 juli 2023 bekendgemaakt. Verweerder moest de rechtbank daarom uiterlijk achtentwintig dagen daarna, op 28 augustus 2023, in kennis stellen van de bewaring, omdat eiser zelf geen beroep had ingesteld.3 Aangezien verweerder dit heeft nagelaten, is de maatregel van bewaring in ieder geval vanaf de daaropvolgende dag, 29 augustus 2023, onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
2 ECLI:NL:RVS:2018:67, r.o. 3.1.
3 Dit volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de
motivering daarvan de maatregel van bewaring konden dragen.
De voortvarendheid
9. Eiser voert tevens aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan de uitzetting naar Marokko, omdat geen aanvraag voor een laissez-passer (lp) is ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende voortvarend is gehandeld. De lp kon niet worden aangevraagd, omdat eiser op 31 juli 2023 heeft geweigerd om natte dacty af te staan. Er is op 31 juli 2023 wel een vertrekgesprek gevoerd met eiser.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het dossier blijkt dat verweerder op 31 juli 2023 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder in de periode van 1 augustus 2023 tot 7 september 2023 handelingen heeft verricht om de uitzetting van eiser voor te bereiden. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat – zoals ook in zijn aanbiedingsbrief van 9 september 2023 staat vermeld - eiser op 31 juli 2023 ook heeft geweigerd om ten behoeve van de lp-aanvraag natte dacty af te staan waardoor geen lp kan worden aangevraagd omdat natte dacty een vereiste zijn voor de afgifte van een lp. Desgevraagd heeft verweerder medegedeeld dat dit ook blijkt uit de interne verslaggeving. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om deze interne stukken te overleggen dan wel daartoe inzage te verlenen omdat kan worden volstaan met de informatie zoals vermeld in zijn aanbiedingsbrief. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De enkele verwijzing naar de aanbiedingsbrief is onvoldoende. Uit het dossier blijkt immers niet en daarmee is voor de rechtbank noch voor eiser inzichtelijk gemaakt dat verweerder na 31 juli 2023 nog pogingen heeft gedaan om natte dacty af te nemen dan wel andere handelingen heeft verricht die van directe betekenis zijn voor de uitzetting. Verweerder heeft daarom onvoldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is met ingang van 1 augustus 2023 onrechtmatig.
12. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 38 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 38 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.800,-.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.