ECLI:NL:RBDHA:2023:178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan BV wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen met betrekking tot identificatieplicht en verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een BV, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een boete van €48.000,- opgelegd gekregen wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Na bezwaar werd deze boete verlaagd naar €40.000,-, maar eiseres ging hiertegen in beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspectie van de toenmalige Inspectie SZW op 28 augustus 2018 een controle heeft uitgevoerd bij eiseres, waarbij identiteitsbewijzen van zeven werknemers werden gevorderd. Eiseres heeft niet voldaan aan deze vordering, wat leidde tot de boete. De rechtbank oordeelde dat de overtredingen met betrekking tot twee werknemers (M2 en M5) terecht waren vastgesteld, maar dat voor de werknemers M3 en M4 sprake was van verminderde verwijtbaarheid, omdat eiseres later alsnog identiteitsbewijzen had overgelegd. De rechtbank heeft de boete uiteindelijk vastgesteld op €12.000,- en het bestreden besluit vernietigd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn niet was overschreden, omdat de uitspraak binnen twee jaar na het primaire besluit was gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1856

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] BV, te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Odijk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van €48.000,- wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het boetebedrag verlaagd naar €40.000,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 22 december 2022 middels een videoverbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar bestuurder [A] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat heeft verweerder besloten?
1. Op 28 augustus 2018 hebben inspecteurs van de toenmalige Inspectie SZW een bezoek gebracht aan het bedrijf van eiseres. Hierbij is de bij eiseres aanwezige opnameapparatuur meegenomen voor onderzoek. Naar aanleiding van deze inspectie heeft verweerder bij brief van 19 september 2018 van eiseres gevorderd dat zij binnen 48 uur een afschrift van een identiteitsbewijs toestuurt van een zevental personen die voor eiseres werkzaam zouden zijn. Deze personen zijn op schermafdrukken genummerd M1 t/m M7. Verweerder heeft met betrekking tot M2 t/m M6 vastgesteld dat eiseres niet aan deze vordering heeft voldaan. Verweerder heeft dit als een overtreding van artikel 15a van de Wav aangemerkt en aan eiseres een boete van €40.000,- opgelegd.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres is het niet eens met de boete. Zij vindt dat het boeterapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat zij ten onrechte niet is gehoord voordat de boete werd opgelegd. Ten aanzien van M3 is van belang dat er geen reden was om een boete op te leggen, nu verweerder al over zijn identiteitsbewijs beschikte naar aanleiding van een eerdere controle. Ten aanzien van M4 is van belang dat deze persoon niet bij eiseres werkte, maar slechts in de winkel was om zijn vader te bezoeken. M6 is een zakelijke klant en was evenmin werkzaam voor eiseres. De opgelegde boete moet dan ook worden vernietigd, dan wel worden gematigd, omdat eiseres niet op de hoogte was van enige overtreding. Ten slotte is van belang dat de redelijke termijn is overschreden, omdat de bezwaarprocedure niet binnen twee jaar sinds de boetekennisgeving van 18 januari 2019 is afgerond.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De overtreding
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres de overtreding met betrekking tot M2 en M5 niet betwist. Met betrekking tot M6 heeft verweerder in het verweerschrift onderkend dat op basis van het boeterapport niet kan worden vastgesteld dat hij voor eiseres werkzaam is geweest. Tussen partijen is nog in geschil of verweerder terecht een overtreding heeft vastgesteld met betrekking tot M3 en M4.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een overtreding heeft vastgesteld met betrekking tot M3 en M4. Eiseres heeft niet betwist dat M3 werkzaamheden voor haar heeft verricht. Hoewel bij een eerdere controle een paspoort van deze persoon was aangetroffen, was dat bij onderhavige controle niet bekend en heeft eiseres daar ten tijde van de controle ook geen informatie over verstrekt. Daarbij was eiseres onverminderd verplicht aan de vordering van verweerder te voldoen, hetgeen is nagelaten. Ten aanzien van M4 is van belang dat uit het boeterapport blijkt dat de inspecteurs op de camerabeelden hebben gezien dat M4 op drie verschillende dagen bakkers- en verkoopwerkzaamheden heeft verricht. Ook van hem is door eiseres geen identiteitsbewijs overgelegd. De rechtbank heeft geen reden om aan deze constatering te twijfelen. Dat de inspecteurs hun constatering in het boeterapport niet met beeldmateriaal hebben onderbouwd, zoals door eiseres is gesteld, is daarvoor niet voldoende.
De hoogte van de boete
5. De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de bepaling van de hoogte van het boetebedrag onderscheid moet maken naar de mate waarin de overtreding de overtreder kan worden verweten. [1] In het verweerschrift heeft verweerder onderkend dat hij dat bij het bestreden besluit niet heeft gedaan. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat met betrekking tot M2 en M5 moet worden uitgegaan van normale verwijtbaarheid van eiseres, nu vast staat dat eiseres niet aan de vordering van verweerder heeft voldaan en geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen die met zich brengen dat haar hier geen verwijt van kan worden gemaakt. Met betrekking tot M3 en M4 is sprake van verminderde verwijtbaarheid, omdat eiseres voor deze werknemers tijdens de bezwaarprocedure alsnog de identiteitsbewijzen heeft overgelegd en verweerder vast heeft kunnen stellen dat de arbeid niet in strijd met de Wav is verricht. Feiten of omstandigheden die met zich brengen dat de boete nog verder moet worden gematigd, zijn gesteld noch gebleken.
6. De rechtbank stelt dan ook vast dat voor M2 en M5 een boete van €4.000,- per overtreding opgelegd moet worden, omdat er sprake is van normale verwijtbaarheid waarvoor een tarief van 50% van het boetenormbedrag (€8.000,-) geldt. Voor M3 en M4 moet een boete van €2.000,- per overtreding opgelegd worden, omdat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid waarvoor een tarief van 25% van het boetenormbedrag geldt. De totale boete bedraagt daarmee €12.000,-.
De overschrijding van de redelijke termijn
7. Aan eiseres is in opvolging van de boetekennisgeving van 18 januari 2019 bij besluit van 5 februari 2019 een bestuurlijke boete opgelegd. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waardoor deze boetekennisgeving in rechte vast is komen te staan. Aangezien een eerdere, in 2018, opgelegde boete naar aanleiding van de zienswijze van eiseres op nihil is gesteld, heeft dit ertoe geleid dat ten aanzien van onderhavige Wav-procedure niet meer kon worden uitgegaan van recidive. Daarom is het eerdere besluit van 5 februari 2019 in het onderhavige primaire besluit van 9 augustus 2021 ingetrokken. Gelet hierop is de rechtbank, in afwijking van de in de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter geformuleerde uitgangspunten, [2] van oordeel dat de redelijke termijn in deze procedure is aangevangen op de dag waarop het primaire besluit is genomen, te weten 9 augustus 2021. De redelijke termijn is dan ook niet overschreden, omdat deze uitspraak binnen twee jaar sinds het primaire besluit is gedaan.
Conclusie en gevolgen
8. Het betoog van eiseres dat het boeterapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord voordat het boetebesluit is genomen, behoeft geen verdere bespreking. Voor zover daar een gebrek in bestaat, is dat bij deze uitspraak hersteld.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en aan eiseres een boete opleggen van €12.000,- wegens overtreding van artikel 15a van de Wav. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze worden begroot op €1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van €837,- en een wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van €365,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • legt aan eiseres een boete van €12.000,- op wegens overtreding van artikel 15a van de Wav;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit komt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.674,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van €365,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1973).
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1000).