ECLI:NL:RBDHA:2023:17794
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure wegens vermeende partijdigheid en te late indiening van het wrakingsverzoek
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet-ontvankelijk verklaard zag in zijn verzoek. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. D.R. van der Meer, rechter in de rechtbank, en betrof een procedure waarin de verzoeker betrokken was bij de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 25 december 2022, maar dit werd pas op 10 januari 2023 bij de griffie ontvangen, meer dan een maand na de zitting van 8 december 2022. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen redelijke verklaring had gegeven voor de vertraging in de indiening van het verzoek. De verzoeker had aangevoerd dat hij pas na de zitting met een advocaat had gesproken en toen pas op de hoogte was van de mogelijkheid om de rechter te wraken. De wrakingskamer oordeelde echter dat, gezien de omstandigheden, de verzoeker direct na de zitting had moeten handelen als hij de indruk had dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor partijdigheid. Aangezien het verzoek te laat was ingediend, werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard en werd bepaald dat de procedures in de hoofdzaak voortgezet zouden worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.