ECLI:NL:RBDHA:2023:17794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/09/641248/KG RK 23-66
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure wegens vermeende partijdigheid en te late indiening van het wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet-ontvankelijk verklaard zag in zijn verzoek. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. D.R. van der Meer, rechter in de rechtbank, en betrof een procedure waarin de verzoeker betrokken was bij de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 25 december 2022, maar dit werd pas op 10 januari 2023 bij de griffie ontvangen, meer dan een maand na de zitting van 8 december 2022. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen redelijke verklaring had gegeven voor de vertraging in de indiening van het verzoek. De verzoeker had aangevoerd dat hij pas na de zitting met een advocaat had gesproken en toen pas op de hoogte was van de mogelijkheid om de rechter te wraken. De wrakingskamer oordeelde echter dat, gezien de omstandigheden, de verzoeker direct na de zitting had moeten handelen als hij de indruk had dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor partijdigheid. Aangezien het verzoek te laat was ingediend, werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard en werd bepaald dat de procedures in de hoofdzaak voortgezet zouden worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/7
zaak- /rekestnummer: C/09/641248 KG RK 23-66
Beslissing van 28 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. D.R. van der Meer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaken van 8 december 2022;
- het schriftelijke wrakingsverzoek, gedateerd op 25 december 2022, per e-mail ingekomen bij team bestuursrecht van deze rechtbank op 10 januari 2023;
- de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 7 februari 2023, waarin is vermeld dat de wrakingskamer het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker heeft aangemerkt als vier afzonderlijke wrakingsverzoeken, omdat dit verzoek zich richt tegen verschillende rechters en omdat er in de hoofdzaken verschillende wederpartijen betrokken zijn. In die beslissing van 7 februari 2023 zijn twee van die vier (tegen twee andere rechters gerichte) verzoeken niet-ontvankelijk verklaard, omdat in die twee zaken al einduitspraak was gedaan. Ten aanzien van deze zaak en de zaak met wrakingsnummer 2023-21 (waarin ook vandaag uitspraak zal worden gedaan) is in die beslissing van 7 februari 2023 bepaald dat deze verzoeken nog ter zitting zullen worden behandeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 14 februari 2023;
- een e-mailbericht van 16 februari 2023 van verzoeker met aanvullende gronden/informatie, met producties (die gezien de omvang deels in een tweede bericht zijn verzonden);
- een e-mailbericht van 19 februari 2023 van verzoeker met als bijlage een stuk getiteld ‘aanvullende gronden/stukken en pleitnota’, met producties (die gezien de omvang deels in een tweede bericht zijn verzonden).
1.2.
Een door verzoeker op 9 februari 2023 gedaan verzoek om de op 20 februari 2023 geplande mondelinge behandeling digitaal te houden in verband met coronaklachten is op 13 februari 2023 afgewezen, omdat de zitting pas op 20 februari 2023 zou plaatsvinden.
1.3.
Op 20 februari 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker;
- de rechter, vergezeld van de zittingsgriffier.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 21/6360 WAJONG en SGR 21/977 tussen verzoeker en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. In die zaken heeft op 8 december 2022 een zitting plaatsgevonden. Aan het einde van die zitting is het onderzoek gesloten en is meegedeeld dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2.2.
Verzoeker heeft, blijkens het schriftelijke verzoek, de daarop gegeven schriftelijke nadere toelichtingen en de op de mondelinge behandeling gegeven nadere toelichting, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft het door verzoeker op de zitting van 8 december 2022 gedane verzoek om af te zien van een openbare behandeling, omdat er medische zaken aan de orde zouden komen, afgewezen zonder motivering en dit verzoek ook in alle andere zaken van verzoeker afgewezen. Daarmee is verzoeker in zijn belangen geschaad en lijkt de rechter bevooroordeeld te zijn. Verder lijkt het door de vragen die de rechter heeft gesteld erop dat hij verzoeker de schuld wil geven en dat hij dingen snel wil doen door verschillende zaken binnen beperkte tijd inhoudelijk te willen behandelen, terwijl het eerst zou gaan om een regiezitting. Dat gaat ten koste van de kwaliteit. De rechter heeft ook andere uitspraken gedaan die onjuist zijn en waaruit blijkt dat hij het dossier niet heeft doorgenomen en vooringenomen is. De rechter heeft voorts op verschillende punten onjuist gehandeld in zaken van een andere persoon, voor wie verzoeker als gemachtigde heeft opgetreden en die ook op 8 december 2022 op zitting werden behandeld. Dit alles leidt tot het vermoeden dat de rechter bevooroordeeld of partijdig is en belangen heeft bij de overheid.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij niet oordeelt over door verzoeker ingediende klachten en dat zij in deze wrakingszaak ook geen verzoeken kan behandelen die betrekking hebben op de hoofdzaken. Voor zover deze wel in het wrakingsverzoek zijn opgenomen, wordt daar in deze beslissing niet op ingegaan. De wrakingskamer oordeelt hierin enkel over de vraag of het verzoek tot wraking toewijsbaar is.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 8 december 2022 en het verzoek is bij de griffie binnengekomen op 10 januari 2023. Voor het tijdsverloop van meer dan een maand is door verzoeker geen redelijke verklaring gegeven. De stelling van verzoeker dat hij de zaak pas enige tijd na de zitting met een advocaat heeft besproken en toen pas hoorde van de mogelijkheid om de rechter te wraken acht de wrakingskamer een onvoldoende verklaring. Als verzoeker op de zitting de indruk heeft gekregen dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was, had het op zijn weg gelegen om na de zitting direct na te gaan welke mogelijkheden hem in dat kader ten dienste stonden. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico. De niet nader onderbouwde stelling van verzoeker dat hij ontoerekeningsvatbaar is, maakt dit niet anders. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Dat zou overigens ook het geval zijn, indien ervan zou worden uitgegaan dat verzoeker zijn verzoek op 25 december 2022 - ruim tweeënhalve week na de zitting - per post zou hebben verstuurd, zoals hij stelt te hebben gedaan. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat de procedures in de hoofdzaak worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M. Krans, mr. J.C. Sluymer en mr. E.E. Schotte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.