ECLI:NL:RBDHA:2023:17788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.24747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Albanese vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K. Ramdhan, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 11 september 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de verweerder, mr. J. Raaijmakers, ook aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 8 september 2023 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich richtte op de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. Eiser betoogde dat het proces-verbaal van ophouding niet rechtsgeldig was en dat handboeien ten onrechte waren gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de handboeien tijdens een strafrechtelijk traject waren aangelegd en dat de rechtsgeldigheid van het proces-verbaal niet in twijfel kon worden getrokken. Eiser voerde verder aan dat de uitreiking van de maatregel niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, maar de rechtbank concludeerde dat, hoewel er een schending was van de procedurele vereisten, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Wel werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 oktober 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.24747
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ramdhan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Albanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Proces-verbaal van ophouding en onderzoek
3. Eiser voert aan dat het proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een concept is, en daarom niet rechtsgeldig is.
4. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van 28 augustus 2023 staat:
“Door een storing in de ondertekenvoorziening kon dit proces-verbaal niet elektronisch ondertekend worden en staat door de tekst "Concept". Dit met pen ondertekende proces-verbaal is geen concept maar een definitieve versie.”Ook stelt de rechtbank vast dat het proces-verbaal in ondertekend door [verbalisant] op ambstbelofte. De rechtbank acht deze toelichting voldoende en ziet geen aanleiding om aan de rechtsgeldigheid van het ondertekende proces-verbaal te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Handboeien
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte handboeien heeft aangelegd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. De handboeien zijn gebruikt tijdens het strafrechtelijke traject. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt namelijk dat de handboeien zijn aangelegd bij het transport van eiser vanuit strafdetentie naar het Bureau Vreemdelingenpolitie in Amsterdam. Dit ging vooraf aan de ophouding van eiser op 25 augustus 2023 om 18.20 uur in het kader van het vreemdelingenrecht. De rechtbank mag in deze procedure niet oordelen over het strafrechtelijke traject, en zal deze beroepsgrond daarom niet bespreken.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
7. Eiser voert aan dat de uitreiking van de maatregel niet heeft plaatsgehad op
de wijze zoals bepaald in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat het besluit tot bewaring en het terugkeerbesluit niet in een voor hem begrijpelijke taal is uitgereikt. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 29 maart 20231. Eiser stelt dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. De motivering van de gronden in de maatregel van bewaring komen namelijk niet overeen met die in het terugkeerbesluit. Ook was er geen raadsman aanwezig tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring, waardoor eiser de juridische gevolgen van de bewaring niet kon begrijpen.
8. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op rechtsbijstand. Verweerder heeft dus niet voldaan aan de eisen genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging.
De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling aan eiser – met behulp van een tolk in de Albanese taal - is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd.
Eiser was dus al wel op de hoogte van de redenen van bewaring. Ook is eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring mondeling meegedeeld dat hij recht had op rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Eiser was dus op de hoogte van zijn rechten. Verder
is aan eiser op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegekend. Eisers gemachtigde heeft de piketmelding geaccepteerd. Met de toekenning van een advocaat aan eiser en de acceptatie door gemachtigde van de toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. Eiser heeft verklaard geen advocaat bij het gehoor te willen en heeft bij het gehoor desgevraagd verklaard dat hij geen bezwaar had om het gehoor te starten zonder advocaat. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens op 28 september 2023 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en is hem duidelijk kunnen worden waarom hem zijn vrijheid is ontnomen. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 12). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Terugkeerbesluit
9. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 13 oktober 2022 tal van gebreken bevat. Het terugkeerbesluit kon daarom niet als grondslag dienen voor de bewaringsmaatregel.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit staat dus in rechte vast. Voorts vermeldt het terugkeerbesluit dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, en moet terugkeren naar Albanië. Het terugkeerbesluit kon dus als grondslag dienen voor de bewaringsmaatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
11. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
12. Eiser heeft de gronden betwist en daartoe aangevoerd dat het onderliggende terugkeerbesluit niet rechtmatig is. Dit betoog slaagt niet, gelet op wat is overwogen onder
10. Eiser heeft de gronden verder niet inhoudelijk betwist. De rechtbank oordeelt dat de gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Daaruit volgt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
13. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting naar Albanië.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 30 augustus 2023 heeft verweerder een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op 8 september 2023 is eiser via het IOM teruggekeerd naar Albanië. De rechtbank ziet, mede gelet op de totale duur van de bewaring, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 8 veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.