Overwegingen
1. Eiser heeft de Amerikaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1974.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat hij bij het uitreiken van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Hij heeft een folder in het Engels gekregen met een algemene toelichting, maar daarin staat niet uitgelegd waarom hij in bewaring is gesteld. Volgens eiser is de maatregel van bewaring daarom onrechtmatig. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van 1 mei 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond.1
3. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Verweerder heeft dus niet voldaan aan de eisen genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging.
De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling aan eiser – met behulp van een tolk in de Engelse taal - is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Eiser was dus al wel op de hoogte van de redenen van bewaring. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 5). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij door het geconstateerde gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac blijkt dat eiser in Duitsland asiel heeft aangevraagd, zodat hij mogelijk aan Duitsland kan worden overgedragen. Verder is er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft in Duitsland een asielaanvraag ingediend, en mocht niet vrij reizen binnen de EU. Hij is dus op een illegale manier Nederland ingereisd. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf in Nederland, en heeft zich daarmee aan het toezicht onttrokken. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Op 4 oktober 2023 heeft Duitsland het claimverzoek van verweerder afgewezen, met als reden dat Tsjechië verantwoordelijk is. Verweerder heeft vervolgens geen actie ondernomen, bijvoorbeeld door een herzieningsverzoek in te dienen. Vijf dagen niets doen is volgens eiser onvoldoende voortvarend. Hij verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 2023.2
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het dossier blijkt dat verweerder de afwijzing van Duitsland op 4 oktober 2023 om 12:16 uur heeft ontvangen. Het is niet in geschil dat verweerder op 9 oktober 2023, dus 2,5 werkdag na ontvangst van de afwijzing, nog geen herzieningsverzoek heeft ingediend. Anders dan in de uitspraak waar eiser naar verwijst, heeft verweerder hier een reden voor opgegeven. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat zij verbaasd waren dat Duitsland het claimverzoek had afgewezen, omdat eiser eerder naar Duitsland is uitgezet en de claim op 4 september 2023 nog akkoord was bevonden door de Duitse autoriteiten. Verweerder moet een keuze maken in die zin dat het traject Duitsland wordt gevolgd, of toch Tsjechië. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de regievoerder deze vraag op 6 oktober 2023 heeft uitgezet bij de Dublin afdeling. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder thans onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 3 veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandverlener.