ECLI:NL:RBDHA:2023:1776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.19488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische jongvolwassene op basis van economisch belang en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Syrische jongvolwassene, eiseres, die de moeder is van de referent. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag op 18 augustus 2021 afgewezen, met als argument dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 31 augustus 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 13 januari 2023 is behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen eiseres en referent een familie- en gezinsleven bestaat, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft overwogen dat het belang van de Nederlandse staat, in het bijzonder het economisch belang, zwaarder weegt. Eiseres ontvangt geen inkomen en haar verblijf zou kosten met zich meebrengen voor de Nederlandse staat, terwijl referent een uitkering ontvangt en niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, Nederland niet het meest aangewezen land is voor het uitoefenen van dat gezinsleven.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat van referent, als jongvolwassene, mag worden verwacht dat hij zelfstandiger wordt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19488

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “
Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]” (hierna: referent) afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent is wel verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Referent, geboren op [geboortedatum 2] , is op 19 september 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres is de moeder van referent.
1.2.
Op 10 februari 2021, door verweerder ontvangen op 18 februari 2021, is namens referent ten behoeve van eiseres onderhavige aanvraag ingediend.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft
- kort samengevat - overwogen dat de identiteit van eiseres alsmede de familierechtelijke relatie is aangetoond en dat ook het familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent wordt aangenomen. Echter, het algemeen belang van de Nederlandse overheid weegt volgens verweerder zwaarder dan het familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent. Verweerder is van mening dat niet is gebleken dat voornoemd familie- of gezinsleven in aanmerking komt voor bescherming op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.4.
Op 22 augustus 2021 is namens eiseres bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn bij schrijven van 14 september 2021 ingediend.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen namens haar in dat verband is aangevoerd, wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
3. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
3.1.
In paragraaf B7/3.8.3 van de Vc 2000 is neergelegd dat, om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM, verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw neemt en deze tot uitdrukking brengt in een belangenafweging. Welke belangen verweerder bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, heeft verweerder hierbij een zekere beoordelingsvrijheid. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt verweerder ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging. Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging verweerder een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.
3.2.
Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de staatssecretaris bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden bij de afweging heeft betrokken. De rechtbank mag dit vol toetsen. Als alle belangen zijn meegewogen dient de rechtbank te beoordelen of de uitkomst van de weging getuigt van een "fair balance". Dit laatste moet de rechtbank enigszins terughoudend toetsen.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat referent een jongvolwassene is en dat tussen hem en eiseres familie- en gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht toekomt dan het belang van eiseres. Bij de belangenafweging heeft verweerder kunnen wijzen op het economisch belang van Nederland. Hierbij heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen laten wegen dat referent een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet en derhalve niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Dit betekent dan ook dat het verblijf van eiseres, die vanwege haar (hoge) leeftijd en lichamelijke klachten geen arbeid kan verrichten, kosten met zich mee gaat brengen die de Nederlandse staat moet betalen, zoals een inkomen, verzekeringen en medische kosten. Ook ten aanzien van de namens referent in beroep overgelegde arbeidsovereenkomst (een nul-urencontract voor bepaalde tijd) en een salarisspecificatie van november 2022 heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat op grond hiervan niet kan worden verwacht dat hij zowel de kosten voor zijn eigen levensonderhoud als die van eiseres kan dragen. De stelling namens referent dat hij wellicht in de toekomst werk (als vrachtwagenchauffeur) zal hebben, heeft verweerder - afgezet tegen het economische belang van de Nederlandse Staat - in het nadeel van eiseres mogen meewegen.
4.1.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat, hoewel er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen vanwege de asielstatus van referent, Nederland niet het meest aangewezen land is om het gezinsleven uit te oefenen. In aanvulling hierop heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat weliswaar niet wordt betwist dat tussen referent en eiseres een sterke band bestaat en dat zij slechts elkaar hebben, maar dat ook op afstand invulling kan worden gegeven aan het gezinsleven door middel van moderne communicatiemiddelen en dat ook niet is aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt waarom het gezinsleven tussen referent en eiseres niet op de manier waarop daar nu al invulling aan wordt gegeven voortgezet zou kunnen worden. De enkele stelling dat een videoverbinding niet altijd mogelijk is, maakt dat niet oordeel anders. Verweerder wordt door de rechtbank ook gevolgd in het standpunt dat financiële ondersteuning eveneens op afstand kan plaatsvinden.
4.2.
Hoewel het begrijpelijk is dat referent de steun van zijn moeder nodig heeft, hij haar erg mist en zich zorgen maakt over haar, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen overwegen dat van referent - een jongvolwassene die sinds zijn vertrek (in 2019) tot nu toe zelfstandig woont - mag worden verwacht dat hij steeds zelfstandiger wordt. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2485). Ten aanzien van eiseres heeft verweerder op goede gronden het standpunt ingenomen dat haar banden met Syrië sterker zijn dan met Nederland, nu zij de Nederlandse taal en de gebruiken niet kent. In aanvulling hierop heeft verweerder kunnen overwegen dat omtrent eiseres haar medische klachten (hoge bloeddruk, hooikoorts, moeite met lopen, last van de rug en hartritmestoornissen) en psychische problemen niet is gebleken dat deze zodanig ernstig zijn dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. Dit geldt te meer daar zij momenteel over hulp en steun kan beschikken van andere familieleden dan referent.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.