ECLI:NL:RBDHA:2023:17757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
C/09/641244/KG RK 23-65
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure wegens vermeende partijdigheid en te late indiening van het wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet-ontvankelijk verklaard zag in zijn verzoek. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. D.R. van der Meer, rechter in de rechtbank, en betrof een procedure waarin verzoeker betrokken was bij verschillende bestuursrechtelijke zaken tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het verzoek tot wraking was ingediend meer dan een maand na de zitting van 8 december 2022, waar de verzoeker zijn bezwaren tegen de rechter had kunnen uiten. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de verzoeker geen redelijke verklaring had gegeven voor het tijdsverloop. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker had aangevoerd dat de rechter vooringenomen was en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om juridische bijstand te zoeken. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoeker, door niet tijdig te reageren op zijn vermoedens van partijdigheid, zelf verantwoordelijk was voor de te late indiening van het verzoek. De beslissing van de wrakingskamer was dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek en dat de procedures in de hoofdzaak voortgezet zouden worden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/6
zaak- /rekestnummer: C/09/641244 / KG RK 23-65
Beslissing van 28 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. D.R. van der Meer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaken van 8 december 2022;
- het schriftelijke wrakingsverzoek, gedateerd op 25 december 2022, per e-mail ingekomen bij team bestuursrecht van deze rechtbank op 10 januari 2023;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 14 februari 2023;
- een e-mailbericht van 19 februari 2023 van verzoeker met als bijlage een stuk getiteld ‘aanvullende gronden/stukken en pleitnota’, met producties (die gezien de omvang deels in een tweede bericht zijn verzonden).
1.2.
Een door verzoeker op 9 februari 2023 gedaan verzoek om de op 20 februari 2023 geplande mondelinge behandeling digitaal te houden in verband met coronaklachten is op 13 februari 2023 afgewezen, omdat de zitting pas op 20 februari 2023 zou plaatsvinden.
1.3.
Op 20 februari 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: de rechter, vergezeld van de zittingsgriffier. Voorts was als toehoorder aanwezig [toehoorder] , namens het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (de wederpartij in de hoofdzaken). Verzoeker is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 21/5153, SGR 21/5154, SGR 21/5155, SGR 22/1565, SGR 22/3019 en SGR 22/4949 tussen verzoeker en het college van burgemeesters en wethouders van Den Haag. In die zaken heeft op 8 december 2022 een zitting plaatsgevonden. Aan het einde van die zitting is het onderzoek gesloten en is meegedeeld dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2.2.
Verzoeker heeft, blijkens het schriftelijke verzoek en de nadere toelichting daarop in het op 19 februari 2023 verzonden stuk, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft ter zitting indringend gevraagd naar medische stukken, terwijl duidelijk is dat verzoeker niet degene is die deze stukken kan en moet aanleveren. De rechter heeft voorts stukken die verzoeker nog wilde aanleveren ten onrechte geweigerd. Het lijkt erop dat de rechter verzoeker de schuld wil geven en dat hij dingen snel wil doen door zes verschillende zaken in een uur inhoudelijk te willen behandelen, terwijl het eerst zou gaan om een regiezitting. Dat gaat ten koste van de kwaliteit. De rechter heeft ook andere uitspraken gedaan die onjuist zijn en waaruit blijkt dat hij het dossier niet heeft doorgenomen en vooringenomen is. Het is voorts onjuist en onbegrijpelijk dat de rechter heeft beslist dat alle zittingen openbaar zijn en ook dat verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om alsnog een advocaat te zoeken. Dat klemt temeer omdat verzoeker ontoerekeningsvatbaar is. Dit alles leidt tot het vermoeden dat de rechter bevooroordeeld of partijdig is en belangen heeft bij de overheid.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij niet oordeelt over door verzoeker ingediende klachten en dat zij in deze wrakingszaak ook geen verzoeken kan behandelen die betrekking hebben op de hoofdzaken. Voor zover deze wel in het wrakingsverzoek zijn opgenomen, wordt daar in deze beslissing niet op ingegaan. De wrakingskamer oordeelt hierin enkel over de vraag of het verzoek tot wraking toewijsbaar is.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 8 december 2022 en het verzoek is bij de griffie binnengekomen op 10 januari 2023. Voor het tijdsverloop van meer dan een maand is door verzoeker geen redelijke verklaring gegeven. De stelling van verzoeker dat hij enige tijd na de zitting juridische bijstand heeft gezocht en toen pas hoorde van de mogelijkheid om de rechter te wraken acht de wrakingskamer een onvoldoende verklaring. Als verzoeker op de zitting de indruk heeft gekregen dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was, had het op zijn weg gelegen om na de zitting direct na te gaan welke mogelijkheden hem in dat kader ten dienste stonden. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico. De niet nader onderbouwde stelling van verzoeker dat hij ontoerekeningsvatbaar is, maakt dit niet anders. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Dat zou overigens ook het geval zijn, indien ervan zou worden uitgegaan dat verzoeker zijn verzoek op 25 december 2022 - ruim tweeënhalve week na de zitting - per post zou hebben verstuurd, zoals hij stelt te hebben gedaan. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat de procedures in de hoofdzaak worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M. Krans, mr. J.C. Sluymer en mr. E.E. Schotte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.