ECLI:NL:RBDHA:2023:17755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
C/09/640667/KG RK 23-2
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met betrekking tot jeugdbescherming

Op 16 januari 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking van rechter M.H. Rochat afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.V. Paniagua, in een zaak die betrekking had op jeugdbescherming. De wrakingskamer oordeelde dat de kwalificatie van een nieuw processtuk, of dit een nieuw of gewijzigd verzoekschrift betreft, een inhoudelijke beslissing is die aan de rechter zelf is voorbehouden. De wrakingskamer kan hier geen oordeel over vellen. Verzoekster had geklaagd over de manier waarop de rechter haar en haar advocaat had bejegend, en stelde dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde echter dat de rechter niet partijdig was en dat de klachten van verzoekster niet voldoende waren om tot wraking over te gaan. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om dit vermoeden te doorbreken. De beslissing om het gewijzigde verzoekschrift al dan niet op een later moment te behandelen, werd als een processuele beslissing van de rechter beschouwd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/1
zaak- /rekestnummer: C/09/640667 / KG RK 23-2
Beslissing van 16 januari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. R.V. Paniagua, gevestigd te [vestigingsplaats] .
strekkende tot de wraking van
mr. M.H. Rochat,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 30 december 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 6 januari 2023.
1.2.
Op 9 januari 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is verschenen: verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. R.V. Paniagua.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummers C/09/634260 / JE RK 22-1792 en C/09/639671 / JE RK 22-2596 tussen Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, verzoekster (de moeder) en de vader.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De advocaat heeft opgemerkt dat hij te laat een nieuw verzoekschrift en verweerschrift heeft ontvangen en dat hij geen tijd heeft gehad het met verzoekster te bespreken. De rechter heeft echter geen ruimte geboden om het nieuwe verzoekschrift niet (of op een later moment) te behandelen. Verzoekster en haar advocaat kregen slechts de keuze om een leespauze van twintig minuten te accepteren dan wel de zitting na behandeling van twee andere zaken aan het einde van de middag voort te zetten. De advocaat van verzoekster vindt dat er sprake is van een schijn van vooringenomenheid doordat de rechter van plan was het nieuwe verzoek te behandelen, ongeacht of verzoekster voldoende tijd had om zich daarop voor te bereiden. Verzoekster en haar advocaat kregen daardoor het gevoel dat de beslissing daarover in feite al genomen was. Daarnaast hebben de advocaat en verzoekster opgemerkt dat de rechter de advocaat steeds onderbrak terwijl hij probeerde duidelijk te maken en uit te leggen waarom hij niet tijdig over de stukken beschikte en hij ook contact met de rechtbank had opgenomen om uit te zoeken wat er die dag behandeld zou worden. De rechter sprak in een hoge toon en kwam bij moeder en advocaat over als geërgerd.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. De rechter heeft onder meer aangegeven dat er volgens haar geen sprake was van een nieuw verzoekschrift maar van een gewijzigd verzoekschrift, waarbij het primaire verzoek (oorspronkelijk uithuisplaatsing bij de vader met gezag) en het subsidiaire verzoek (oorspronkelijk uithuisplaatsing in een pleeggezin) waren omgedraaid. Hetgeen de rechter verder naar voren heeft gebracht, wordt – voor zover nodig – hierna besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat de kwalificatie van een nieuw processtuk, of dit een nieuw verzoekschrift dan wel gewijzigd verzoekschrift betreft, een juridisch inhoudelijke beslissing is. Deze beslissing is aan de rechter zelf en daarop kan niet door de wrakingskamer worden beslist. Indien en voor zover verzoekster het met die beslissing niet eens is, kan zij daartegen eventueel in hoger beroep. Een wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel.
3.3.
De beslissing om het gewijzigde dan wel nieuwe verzoekschrift al dan niet op een later moment te behandelen is verder een processuele beslissing van de rechter. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid en motivering van dergelijke beslissingen. Dat oordeel is eveneens voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op deze processuele beslissing, niet toewijsbaar is.
3.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich bovendien niet het geval voor dat de motivering van de processuele beslissing – in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen) – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster, zoals de rechter ter zitting heeft onderzocht, het nieuwe processtuk een dag voor de zitting heeft ontvangen, dat dit stuk klaarblijkelijk naar het oordeel van de rechter weinig afwijkt van eerdere gedingstukken en dat verzoekster en haar advocaat de keuze is gegeven tussen een lees- en/of bespreekpauze of latere behandeling op diezelfde dag. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat de beslissing van de rechter om de zaak die dag te willen behandelen niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid.
3.5.
De overige klachten van de advocaat van verzoekster, te weten dat de rechter de advocaat steeds zou hebben onderbroken, op hoge toon sprak en geërgerd overkwam, gaan in de kern over de manier waarop verzoekster en haar advocaat door de rechter zijn bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.6.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. R.V. Paniagua;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, R. Cats en C.M. van der Kleijn, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.