ECLI:NL:RBDHA:2023:17734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
SGR 22/5800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van kinderbijslag aan zelfstandige door Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de schorsing van haar kinderbijslag. De Svb had op 10 mei 2022 besloten de betaling van de kinderbijslag aan eiseres te schorsen, omdat zij van mening was dat eiseres niet als zelfstandig ondernemer kon worden aangemerkt. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 29 juli 2022 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij wel degelijk als zelfstandige heeft gewerkt en dat de Svb onvoldoende bewijsstukken had opgevraagd om haar ondernemerschap aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de Svb onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet als zelfstandige kon worden aangemerkt en dat de schorsing van de kinderbijslag onzorgvuldig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Svb op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de Svb veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.M. Wijngaard),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2022 (het primaire besluit) heeft de Svb de betaling van de kinderbijslag aan eiseres geschorst met ingang van het eerste kwartaal van 2022 op grond van artikel 19 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Bij besluit van 29 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een reactie op de nadere gronden ingediend.
Van eiseres is op 5 oktober 2023 een brief met bijlagen ingekomen.
Verweerder heeft hier bij brief van 9 oktober 2023 met bijlage op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en in aanwezigheid van haar echtgenoot, dhr. [naam 1]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Te laat ingediend stuk
1. De brief met bijlagen van 5 oktober 2023 is ingediend op de zesde dag voor de zitting. Dat is te laat, omdat artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorschrijft dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit stuk toch toe te laten, nu een goede procesorde zich hiertegen niet verzet. Redengevend daartoe acht de rechtbank dat de Svb zich niet tegen toelating hiervan heeft verzet en voorafgaand aan de zitting een schriftelijke reactie heeft gegeven. De rechtbank zal dit stuk dan ook bij de beoordeling betrekken.
Inleiding
2.1.
Eiseres is getrouwd met de heer [naam 1] met wie zij sinds januari 2014 samen in Nederland woont. Zij hebben samen een zoon, [naam 2], geboren op [geboortedag] 2008 ([naam 2]). Bij besluit van 21 oktober 2014 is aan [naam 1] voor [naam 2] vanaf het tweede kwartaal van 2014 kinderbijslag toegekend.
2.2.
Op 26 september 2019 heeft eiseres aan de Svb gemeld dat haar man in Duitsland is gaan werken en daar belasting betaalt, maar dat zij als zelfstandige in Nederland werkt en [naam 2] in Nederland woont. [naam 1] heeft op 1 oktober 2019 via een formulier aan de Svb doorgegeven dat hij vanaf 1 oktober 2019 in [ plaats buitenland] woont, terwijl zijn vrouw in Nederland woont en werkt. Hij verzoekt daarom de kinderbijslag aan haar over te dragen.
2.3.
Bij brief van 8 oktober 2019 heeft de Svb aan eiseres een formulier gestuurd met de vraag dit in te vullen en ondertekend aan de Svb terug te sturen om het recht op kinderbijslag te beoordelen. Eiseres heeft op dit formulier ingevuld dat zij werkzaam is als zelfstandige en dat zij in 2015 en 2016, toen zij in [plaats] woonde, vanuit huis heeft gewerkt. De naam van haar onderneming is
[bedrijfsnaam], een eenmanszaak. Bij dit formulier heeft zij gevoegd een belastingaanslag over het belastingjaar 2015 en een bevestiging van de inschrijving van haar onderneming bij de Kamer van Koophandel (KvK) van 30 september 2019. Bij besluit van 20 december 2019 is eiseres vanaf het vierde kwartaal van 2019 kinderbijslag voor [naam 2] toegekend.
2.4.
Bij brief van 20 oktober 2020 heeft de Svb aan eiseres een formulier gestuurd met de vraag dit in te vullen en ondertekend aan de Svb terug te sturen om het recht op kinderbijslag te beoordelen. Daarbij is gevraagd om facturen toe te sturen waaruit blijkt dat zij als zelfstandige werkt (minimaal 1 per maand). Daarnaast kan zij bijvoorbeeld contracten of bankafschriften overleggen. Verder is gevraagd om een kopie van de inschrijving bij de KvK en een overzicht van de omzetbelasting/afdracht BTW. Op het formulier heeft eiseres ingevuld dat haar partner in Duitsland (aanvullend) Kindergeld ontvangt. Als bijlage bij dit formulier heeft zij gevoegd een kopie van een besluit van de Duitse
Familienkasse Rheinland-Pfalz-Saarland, gericht aan [naam 1]. Verder heeft zij als bijlagen gevoegd een uittreksel uit de KvK van haar onderneming en een toelichting dat zij vanwege haar opstartende bedrijf en het coronavirus geen omzet heeft gemaakt.
2.5.
Bij brief van 11 november 2021 heeft de Svb aan eiseres een formulier gestuurd met de vraag dit in te vullen en ondertekend aan de Svb terug te sturen om het recht op kinderbijslag te beoordelen. Daarbij is gevraagd om dezelfde stukken als in de brief van 20 oktober 2020. Eiseres heeft dit formulier ingevuld en ondertekend en aan de Svb retour gezonden met een aantal bijlagen. Zij heeft onder meer bijgevoegd een afdruk van haar gegevens in het Handelsregister met als omschrijving van haar activiteiten: “Bedrijfspsychologie alsmede begeleiding, advies, training en coaching inclusief online activiteiten zoals video’s over psychologie-educatie.”, een stuk gedateerd 3 januari 2021 genaamd
‘Initial Summary of Informal Conversation and possible therapy plan’, een factuur van 25 augustus 2021 en een stuk genaamd
‘introduction letter’. Daarnaast heeft eiseres aan de Svb meegedeeld dat haar onderneming als gevolg van de in 2020 en 2021 geldende overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronapandemie geen winst heeft gemaakt, omdat zij werkzaam is in een beroepsgroep waarvoor toen een contactverbod gold, maar dat zij wel kosten heeft gemaakt voor haar onderneming. Van deze kosten heeft zij ook stukken bijgevoegd.
2.6.
Bij brief van 2 februari 2022 heeft de Svb aan eiseres meegedeeld dat zij heeft doorgegeven geen bewijsstukken te kunnen overleggen waaruit blijkt dat zij in Nederland werkzaam is als zelfstandige. Omdat het voorrangsrecht dan in Duitsland komt te liggen, heeft de Svb aanvullende informatie opgevraagd bij de Duitse
Familienkasse Rheinland-Pfalz-Saarland.
2.7.
Bij brief van 10 april 2022 heeft eiseres de Svb geschreven, omdat zij op 1 april 2022 geen kinderbijslag heeft ontvangen. Bij de stukken bevindt zich een telefoonrapport van de Svb van 25 april 2022 dat vermeldt de vorige beoordelaar het dossier op enig moment op schorsen heeft gezet zonder eiseres te informeren.
Besluiten
3.1.
Bij het primaire besluit heeft de Svb eiseres meegedeeld dat de betaling van de kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2022 is geschorst met (samengevat) als reden dat de Svb heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1 oktober 2019 niet kan worden aangemerkt als zelfstandig ondernemer. Om als zelfstandige te kunnen worden aangemerkt dient eiseres professionele activiteiten uit te voeren die haar in staat stellen om zichzelf geheel of gedeeltelijk te onderhouden.
3.2.
In het bestreden besluit heeft de Svb het primaire besluit gehandhaafd. In de motivering van het bestreden besluit verwijst de Svb naar artikel 19 van de AKW en beleidsregel SB1093. De Svb overweegt dat er een gegrond vermoeden is om aan te nemen dat er recht bestaat op een lager bedrag aan kinderbijslag, omdat eiseres niet met bewijsstukken kan aantonen dat zij inkomen/vergoedingen heeft gehad uit haar onderneming.
Standpunten
4.1.
Eiseres
Eiseres voert aan dat het primaire besluit ontoereikend is gemotiveerd. Zij heeft immers vanaf het begin aangegeven dat zij zelfstandige is en de door haar overgelegde bewijsstukken, zoals het uittreksel uit de KvK, waren voor de Svb voldoende om haar als zodanig aan te merken. Het bestreden besluit is in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Eiseres heeft voldaan aan alle verzoeken om informatie. Niet duidelijk is aan welke voorwaarden zij moet voldoen om als zelfstandige te worden aangemerkt en waar die voorwaarden zijn te vinden. Het enkele feit dat niet van meet af aan omzet wordt gegenereerd met een onderneming, betekent niet dat van ondernemerschap geen sprake is. Ze heeft gewerkt en geïnvesteerd in haar onderneming. Eiseres verwijst in dit verband naar het zogenaamde Rompelman-arrest [1] waaruit blijkt dat ook voorbereidende activiteiten tot de economische activiteiten van de onderneming worden gerekend. Tegen de tijd dat eisers kon factureren, kwam het coronavirus en werd zij niet betaald. Ook moest zij door de coronamaatregelen sluiten. Eiseres besteedt meer dan 1.225 uur per jaar aan de onderneming, maakt kosten, werft klanten, loopt ondernemersrisico en is aansprakelijk. De enkele reden dat zij niet een jaarrekening, een aangifte of aanslag omzetbelasting of de aangifte of aanslag inkomstenbelasting heeft kunnen indienen, is dat deze nog niet voorhanden waren omdat er gelet op de werkzaamheden van haar partner in Duitsland aldaar aangifte is gedaan en eiseres is meegegeven door haar Duitse belastingrechtadvocaat dat zij niet nogmaals aangifte in Nederland konden doen. De Svb heeft ten onrechte de belangen van eiseres niet meegewogen. Door direct aan het Duitse zusterorgaan mede te delen dat eisers geen ondernemer is geweest, is haar gehele sociale zekerheid inclusief zorgverzekering en belastingen met terugwerkende kracht op zijn kop gezet.
Primair stelt eiseres dat van duidelijke aanwijzingen of een gegrond vermoeden als bedoeld in artikel 19 van de AKW geen sprake is. Subsidiair stelt zij dat het schorsingsbesluit ontoereikend is gemotiveerd, omdat niet duidelijk is aan welke voorwaarden eiseres moest voldoen om te worden aangemerkt als ondernemer. Meer subsidiair stelt zij dat zij ten onrechte niet als ondernemer is aangemerkt.
4.2.
Svb
De Svb handhaaft in beroep zijn standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd. In het verweerschrift merkt de Svb op dat hij in het kader van Verordening (EG) 883/2004 die bepaalt welke lidstaat bevoegd is kinderbijslag uit te keren, om samenloop te voorkomen, eiseres heeft gevraagd om gegevens waaruit blijkt dat zij als zelfstandige werkzaamheden verricht. “Te denken valt aan een jaarrekening, een aangifte of aanslag omzetbelasting of de aangifte of aanslag inkomstenbelasting. Eiseres heeft geen bewijzen overgelegd,” aldus de Svb. Aanvullend stelt de Svb dat hij geen andere voorwaarden hanteert dan die van het Uwv en de Belastingdienst om als ondernemer te worden aangemerkt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het onevenredig is om in afwachting van informatie uit een andere EU-lidstaat de betaling van kinderbijslag op te schorten, is de Svb niet gebleken. De Svb vindt het ook niet onevenredig om te om te vragen naar bewijsstukken zoals de jaarcijfers of de aangifte (omzet)belasting, waaruit blijkt dat iemand als zelfstandige in Nederland werkzaam is.
Toetsingskader
5.1.
In artikel 19 van de AKW is onder meer bepaald dat de Svb de betaling van de kinderbijslag opschort of schorst, als hij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat dan wel recht op een lagere kinderbijslag bestaat.
5.2.
Bij de toepassing van artikel 19 van de AKW hanteert de Svb beleidsregel SB1093 die inhoudt dat de Svb in alle gevallen waarin twijfel bestaat omtrent de rechtmatigheid van de (voorgenomen) betaling de Svb (een gedeelte van) de betaling opschort, of deze schorst. De Svb dient voorts de uitbetaling op te schorten of te schorsen als de betrokkene zich niet aan de controlevoorschriften houdt. De Svb gaat over tot opschorting of schorsing als de betrokkene na te zijn gerappelleerd niet aan een verzoek van de Svb heeft voldaan, aldus de beleidsregel.
5.3.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de controlevoorschriften AKW verstrekt de persoon die kinderbijslag ontvangt op verzoek van de Svb binnen de door de Svb gestelde termijn en met gebruikmaking van de door de Svb ter beschikking gestelde formulieren informatie welke van belang kan zijn voor het recht op- of de hoogte van de kinderbijslag en legt binnen de door de Svb gestelde termijn bewijsstukken over.
Beoordeling
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank beoordeelt ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep. Nu is gebleken dat de Svb eiseres bij besluit van 28 november 2022 over het eerste kwartaal van 2022 alsnog de kinderbijslag heeft toegekend waarvan de uitbetaling bij het primaire besluit was geschorst, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiseres nog steeds belang heeft een inhoudelijke beoordeling van dit beroep. Ter zitting heeft eiseres gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit en daarom voornemens te zijn een verzoek tot vergoeding van die schade in te dienen. De rechtbank overweegt dat procesbelang aanwezig kan blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1322). Dat laatste is niet het geval. Eiseres heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank belang bij het verkrijgen van een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, zodat procesbelang niet is komen te ontbreken.
6.2.
Uit de stukken blijkt dat de Svb de uitbetaling van de kinderbijslag heeft geschorst, omdat eiseres niet met bewijsstukken kon aantonen dat zij inkomen heeft gehad uit haar onderneming. De rechtbank stelt vast dat eiseres is gevraagd om facturen toe te sturen waaruit blijkt dat zij als zelfstandige werkt, eventueel contracten of bankafschriften, alsmede een kopie van de inschrijving bij de KvK en een overzicht van de omzetbelasting/afdracht BTW. Eiseres heeft het uittreksel van de KvK en een aantal stukken over de door haar verrichte activiteiten en gemaakte kosten toegestuurd en voor het overige toegelicht dat zij geen winst heeft gemaakt met haar onderneming. Hoewel eiseres strikt genomen niet heeft voldaan aan het toesturen van alle verzochte stukken, te weten al haar facturen en BTW-aangiftes, heeft zij ter zitting aangegeven dat het voor haar niet duidelijk was dat zij de BTW-aangiftes moest verstrekken. Omdat zij geen winst heeft gemaakt, was de BTW-aangifte steeds nul. Haar facturen werden pas in 2022 betaald. De Svb vroeg om stukken waaruit bleek dat zij winst had gemaakt. Uit het dossier blijkt ook dat het eiseres niet duidelijk was welke stukken nog van haar werden verlangd en dat zij met de Svb heeft gecommuniceerd over de facturen en de belastingaangiftes. Bij de stukken bevindt zich onder meer een telefoonrapport (gedingstuk 8) van een gesprek met eiseres op 4 mei 2022, dat vermeldt:
“Mw. [eiseres] zegt dat ze wel degelijk als zelfstandige gewerkt heeft (zie geuploade documenten), maar dat ze door COVID geen omzet gedraaid heeft en geen winst heeft gemaakt. Zij heeft offertes verstuurd , maar heeft niet gefactureerd. Bijvoorbeeld haar belastingaangifte voor 2020 was € 0,-- (de aangifte voor 2021 is nog niet ingediend).
Mw. [eiseres] begrijpt niet waarom de informatie die zij verstrekt heeft niet voldoende is en begrijpt niet wat de SVB van haar wil. Via de telefoon communiceren gaat daarom moeizaam. Zij zegt dat zij al eerder gevraagd heeft om een Engelstalige brief met daarin een overzicht van alle benodigde documenten. Dit lijkt mij ook effectiever en efficiënter. (…)”Dit is vervolgens niet gebeurd.
6.3.
Voormeld verzoek van eiseres om een overzicht van de stukken die de Svb nog van haar verlangde, acht de rechtbank niet onredelijk. Dat geldt temeer nu de Svb voorafgaand aan 2022 op basis van de door eiseres verstrekte stukken steeds aannemelijk heeft geacht dat zij in Nederland als zelfstandige werkzaam was. Ondanks het verzoek van eiseres is de Svb toch overgegaan tot het nemen van het primaire besluit. De motivering daarvan vermeldt:
“We have established that you cannot be regarded as a self-employed person as from 1 October 2019. In order to be regarded as a self-employed person, you need to carry out professional activities that enable you to fully or partly support yourself. Our investigation shows that you have not met this condition in the period since 1 October 2019.”Hieruit blijkt dat door de Svb als voorwaarde werd gesteld dat eiseres inkomen heeft gehad uit haar onderneming. Dat er, behoudens bewijs van omzet/winst, nog andere (bewijs)stukken werden verlangd, blijkt niet.
Bovendien was de uitbetaling van de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 al eerder, op enig moment, door een beoordelaar geschorst, zonder dat eiseres hierover was geïnformeerd en zonder dat voorafgaand aan de schorsing een daartoe strekkend besluit is genomen waartegen eiseres in rechte had kunnen opkomen, wat onbehoorlijk is. Ook in de bezwaarfase is niet alsnog gehoor gegeven aan het verzoek van eiseres om duidelijkheid over de van haar verlangde stukken.
6.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. Het verweerschrift, de reactie op de nadere gronden en de ter zitting door de Svb gegeven toelichting, maken dit niet anders. Daaruit blijkt namelijk dat in een interne werkinstructie concrete voorbeelden staan vermeld van bewijsstukken op basis waarvan de Svb aannemelijk acht dat een betrokkene arbeid als zelfstandige heeft verricht, zoals opgenomen onderaan de interne notitie van 1 februari 2022 (gedingstuk 4). Een interne werkinstructie, opgenomen in een interne notitie, is echter geen toereikende motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verder is in het verweerschrift gesteld dat eiseres is gevraagd om gegevens waaruit blijkt dat zij werkzaamheden heeft verricht. Ter zitting is door de Svb ook aangegeven dat van belang was om vast te stellen of eiseres daadwerkelijk ondernemersactiviteiten heeft verricht, ook als daarmee geen winst is geboekt. Om als zelfstandige te worden aangemerkt, is niet vereist dat winst wordt gemaakt, aldus de Svb ter zitting. In de besluitvorming is echter steeds als voorwaarde vermeld dat eiseres inkomen uit de onderneming moet hebben gehad. Daar heeft eiseres zich in haar reacties steeds op gericht.
Daar komt bij dat is gebleken dat de Svb in het besluit van 28 november 2022 heeft besloten om eiseres alsnog als zelfstandige aan te merken vanaf 1 oktober 2019. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat door haar geen aanvullende stukken zijn toegestuurd aan de Svb. De Svb heeft, daarnaar gevraagd, ter zitting niet kunnen toe te lichten waarom eiseres alsnog als zelfstandig ondernemer is aangemerkt.
6.5.
Voor het passeren van de hiervoor bedoelde gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet wordt benadeeld.
Conclusie
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding tot toepassing van een bestuurlijke lus of andere vormen van finale geschilbeslechting. De rechtbank overweegt daarbij dat zij niet inziet hoe de Svb in een nieuwe beslissing op bezwaar alsnog een deugdelijke motivering zal kunnen geven voor de schorsing van de kinderbijslag, mede gelet op het feit dat de Svb bij besluit van 28 november 2022 heeft beslist dat eiseres per 1 oktober 2019 als zelfstandige wordt aangemerkt.
De Svb zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak.
Aan een inhoudelijke beoordeling van wat eiseres verder tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet meer toe.
Proceskosten
8. Omdat het beroep gegrond is, moet de Svb het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De Svb moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de Svb op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de Svb tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJ EG 14-02-1985, ECLI:EU:C:1985:74.