ECLI:NL:RBDHA:2023:17729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.7609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Palestijnse nationaliteit en procesbelang bij behandeling van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met Palestijnse nationaliteit. De eiser had op 29 januari 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze in behandeling te nemen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, die zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, behandeld op 16 mei 2023. De eiser had eerder in Zweden een verzoek om internationale bescherming ingediend, dat was afgewezen, en hij was teruggestuurd naar Palestina. De rechtbank moest allereerst beoordelen of de eiser procesbelang had bij de behandeling van zijn beroep, gezien het feit dat verweerder had gemeld dat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van de eiser stelde echter dat hij contact had met de eiser en dat deze nog in Nederland verbleef en de procedure wilde voortzetten.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de eiser nog steeds procesbelang had, ondanks de melding van de onbekende bestemming. De rechtbank ging vervolgens in op de inhoudelijke gronden van het beroep, waarbij de eiser aanvoerde dat hij niet kon worden overgedragen aan Zweden vanwege de detentie- en leefomstandigheden daar, die in strijd zouden zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat Zweden in zijn specifieke geval de internationale verplichtingen schond en dat de enkele stelling dat de opvang in Zweden tekortschiet onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat de overdracht aan Zweden rechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7609

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat verweerder Zweden verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.7610).
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening NL23.7610, op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Deze zaak gaat over de asielaanvraag van eiser ingediend op 29 januari 2023. Eiser stelt de Palestijnse nationaliteit te hebben en [geboortedatum] 1993 geboren te zijn. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 21 maart 2018 in Zweden een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Zweden heeft dit verzoek afgewezen en bepaald dat eiser terug dient te keren naar Palestina.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van 29 januari 2023 niet in behandeling genomen (artikel 30, eerste lid van de Vw 2000) omdat hij Zweden verantwoordelijk acht voor de behandeling van deze aanvraag. Op 17 februari 2023 heeft verweerder aan de Zweedse autoriteiten gevraagd om eiser terug te nemen, gelet op artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening. Zweden heeft dit terugnameverzoek aanvaard. Het claimakkoord is op 22 februari 2023 tot stand gekomen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertegen gronden aangevoerd.
Heeft eiser nog procesbelang bij beoordeling van zijn beroep?
4. De rechtbank beantwoordt voordat zij kan overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden, allereerst ambtshalve de vraag of eiser procesbelang heeft bij behandeling van zijn beroep. Verweerder heeft de rechtbank per brief van 1 mei 2023 meegedeeld dat hij informatie heeft ontvangen dat eiser met ingang van 20 april 2023 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Verweerder heeft daarbij een schermafdruk van zijn systeem overlegd. Desgevraagd heeft gemachtigde van eiser de rechtbank op 15 mei 2023 laten weten dat hij telefonisch contact heeft met eiser.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank medegedeeld dat hij weet dat eiser op dit moment nog in Nederland verblijft. Ook geeft hij aan dat eiser de wens heeft om de procedure voor te zetten en dat eiser niet ter zitting is verschenen uit angst voor een mogelijke aanhouding of overdracht.
6. Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat de gemachtigde van eiser, volgens vaste jurisprudentie, kennis dient te hebben van de locatie waar (in Nederland) de vreemdeling verblijft wil er sprake kunnen zijn van procesbelang. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat er een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het beroep moet volgen wegens gebrek aan procesbelang.
7. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat, als de vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van dient te worden uitgegaan dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. [1] Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit houdt in dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
8. De rechtbank is van oordeel dat de informatie van gemachtigde van eiser toereikend is om de vooronderstelling van verweerder - dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken - te weerleggen. Uit zowel het schrijven als de mededeling ter zitting van gemachtigde van eiser blijkt dat er contact is geweest met eiser, waaronder zeer recentelijk, namelijk de dag voor de zitting. Dit betreft dus contact ná het bericht van verweerder dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Bij dit contact heeft eiser te kennen gegeven graag de procedure voort te zetten. De stelling dat de gemachtigde van eiser niet weet wáár in Nederland eiser exact verblijft maakt nog niet dat er geen sprake is van procesbelang, immers blijkt uit voornoemde concreet en actueel contact dat eiser nog altijd prijs stelt op de behandeling van zijn beroep. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
Beroepsgronden
9. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat hij niet kan worden overgedragen aan Zweden en stelt daartoe het volgende. De detentie- en leefomstandigheden waaraan hij in Zweden zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure zijn in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft in Zweden voor langere periodes op straat moeten leven, zonder opvang. Bij overdracht aan Zweden vreest eiser dat hij wederom op straat zal komen te leven en problemen zal ervaren bij het hervatten van de Zweedse asielprocedure. Zweden handelt aldus in strijd met de procedurerichtlijn en verweerder kan ten aanzien van Zweden dan ook niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt daarnaast ernstig vernederd te zijn door de medewerkers van de Zweedse autoriteiten. Een overdracht aan Zweden getuigt in zijn geval van een onevenredige hardheid en verweerder had eiser zijn asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan, welk verzoek door Zweden werd aanvaard.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Zweden mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Zweden in zijn specifieke geval de internationale verplichtingen schendt. De enkele stelling van eiser dat de opvang in Zweden tekortschiet is daartoe onvoldoende. Eiser heeft zijn stelling dat daarvan sprake is niet onderbouwd met stukken die hem persoonlijk betreffen, bijvoorbeeld over zijn asielprocedure in Zweden. Ook het gehoor van eiser biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de opvang in Zweden niet aan de gestelde eisen voldoet. Eiser heeft bovendien in Zweden een verzoek om internationale bescherming kunnen indienen, waarop ook een beslissing is genomen en hij heeft gedurende deze procedure ook opvang gekregen. Indien eiser van mening is dat Zweden handelt in strijd met Unierecht dient hij hierover bij de Duitse autoriteiten te klagen. [3] Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de autoriteiten voor hem niet mogelijk was. Verweerder heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Zweden de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van eiser dat overdracht aan Zweden in zijn geval onevenredig hard is, dat de gestelde bijzondere individuele omstandigheid niet is onderbouwd, zodat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze omstandigheid zich voordoet.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat met de overdracht van eiser aan de Zweedse autoriteiten een situatie zal ontstaan die strijdig is met het EVRM of het Handvest. Verweerder heeft daarnaast geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat verweerder eiser mag overdragen aan Zweden.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.P.W. van Well, rechter, in aanwezigheid van F.G.A. Claessen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 31 mei 2023
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
binnen één weekna de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
2.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, ECLI:NL:XX:2008:BG9802, JV 2009/41.