ECLI:NL:RBDHA:2023:17700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.34788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en gebrek in voortraject met ongegrond beroep en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 1 november 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan eiser. Eiser, die stelt Syrische nationaliteit te hebben, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 8 november 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank constateerde dat er een gebrek was in het voortraject, omdat in het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel niet was opgenomen waarom geen lichter middel was opgelegd. Echter, de rechtbank oordeelde dat dit gebrek de bewaring niet onrechtmatig maakte, omdat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden, zoals het niet op de juiste wijze binnenkomen van Nederland en het onttrekken aan toezicht, feitelijk juist waren. Eiser had geen geldig identiteitsdocument bij zich en had eerder Nederland verlaten zonder de juiste procedures te volgen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht een risico op onttrekking aan het toezicht had aangenomen en dat er geen lichter middel beschikbaar was dat dit risico zou ondervangen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34788

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Ter zitting heeft eiser gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Gehoor voorafgaand aan de maatregel
2. Eiser voert aan dat in het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 1 november 2023 niet is opgenomen welke redenen verweerder heeft om eiser geen lichter middel op te leggen.
3. In het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 1 november 2023 is niet opgenomen waarom verweerder niet volstaat met het opleggen van een lichter middel. De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Met het aanvullend proces-verbaal van 7 november 2023 heeft verweerder voldoende duidelijk gemaakt dat tijdens het gehoor op 1 november 2023 de inhoud van het eerdere gehoor op 28 oktober 2023 met eiser is besproken. Eiser gaf aan dat er zich geen veranderde omstandigheden hadden voorgedaan in de tijd tussen de twee gehoren, waardoor de inhoud van het eerdere gehoor is overgenomen voor het proces-verbaal van het gehoor op 1 november 2023. Dit betekent dat de redenen van verweerder om eiser geen lichter middel op te leggen, ondanks niet overgenomen uit het eerdere proces-verbaal, hem wel duidelijk zijn gemaakt tijdens het gehoor op 1 november 2023. Daarbij is ook van belang dat eiser niet concreet heeft toegelicht op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het eerder geconstateerde gebrek de bewaring niet onrechtmatig maakt.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist in beroep de zware gronden 3c en 3i. Verweerder heeft ter zitting deze gronden echter laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. Eiser was bij zijn eerste binnenkomst in Nederland niet in het bezit van een reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. Hij had enkel een kopie van een Marokkaans paspoort bij zich. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Ook is niet in geschil dat eiser op 11 juli 2017 met onbekende bestemming is vertrokken. De zware grond 3b acht de rechtbank daarom eveneens feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Ter zitting heeft eiser zijn medische situatie benoemd. Hij heeft daarbij echter ook erkend dat hij daarvoor de juiste behandeling krijgt in het detentiecentrum.
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Niet is gebleken dat eisers medische omstandigheden de bewaring voor hem onevenredig zwaar maken. In het detentiecentrum krijgt eiser, zoals benoemd ter zitting, gepaste medische behandeling.
Ambtshalve toets [4]
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Als gevolg van het onder rechtsoverweging 3 geconstateerde gebrek, dat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeert, veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.