ECLI:NL:RBDHA:2023:17661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/09/654672 / FA RK 23-7142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering; teruggeleiding van kinderen naar Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2023 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen naar Nigeria. Het verzoek is ingediend door de vader, die de onmiddellijke terugkeer van de kinderen eiste, met toepassing van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. De moeder, die ook de Nigeriaanse nationaliteit heeft, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over de kinderen en dat de kinderen zonder toestemming van de vader naar Nederland zijn gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vasthouding van de kinderen in Nederland ongeoorloofd is in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank heeft de terugkeer van de kinderen gelast naar Nigeria, met als uiterste datum 17 november 2023. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van weigeringsgronden voor de terugkeer van de kinderen, zoals door de moeder gesteld. De kosten van de procedure zijn voor iedere partij om eigen rekening.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-7142
Zaaknummer: C/09/654672
Datum beschikking: 7 november 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 4 oktober 2023 ingekomen verzoek van:

[Y01] ,

de vader,
wonende te Nigeria,
advocaat: mr. A.J. van Steensel te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X01]

de moeder,
wonende te Nigeria, feitelijk verblijf houdende te [plaats01] ,
advocaat: mr. I. Maste te Almere.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift van
4 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Bij beschikking van 19 oktober 2023 van deze rechtbank is drs. [naam01] van [naam02] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige01] ’ [naam03] jr., geboren op [geboortedatum01] 2018 te [naam04] , [Staat01] , Verenigde Staten. De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geeft de minderjarige zelf aan over een eventueel verblijf in Nigeria en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijkt de minderjarige zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijkt de minderjarige de gevolgen van het verblijf in Nigeria of het verblijf in Nederland te overzien?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
De rechtbank heeft op 20 oktober 2023 het rapport van de bijzondere curator ontvangen.
Op 24 oktober 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mevrouw [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [naam02] , bijzondere curator.

Feiten

 De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
 Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
 [minderjarige01] ’ [naam03] jr., geboren op [geboortedatum01] 2018 te [naam04] , [Staat01] , Verenigde Staten;
 [minderjarige 01] , geboren op [geboortedatum02] 2022 te [naam04] , [Staat02] , Verenigde Staten.
 De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
 Op 20 december 2022 zijn de ouders en de kinderen vanuit Nigeria naar Nederland gereisd.
 De vader heeft de Nigeriaanse nationaliteit, de moeder heeft de Nigeriaanse nationaliteit en de kinderen hebben de Nigeriaanse en de Amerikaanse nationaliteit.
 De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te bevelen, uiterlijk op 1 december 2023, althans de terugkeer van de kinderen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar de plaats van hun gewone verblijf, zijnde [adres01] , [naam05] , Nigeria, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen dat de moeder de minderjarigen uiterlijk op
1 december 2023 met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Nigeria, dan wel indien zulks aanstonds niet mogelijk is voorlopig aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure en de kosten van de teruggeleiding, waaronder de kosten van vliegtickets en overnachtingskosten die de vader moet maken, welke kosten vooralsnog worden begroot op € 8.000,-, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek op grond van artikel 3 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, nu de zaak voldoende verbonden is met de rechtssfeer van Nederland in verband met het verblijf van de moeder en de kinderen in Nederland.
De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel Nigeria geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. Dit neemt niet weg dat de teruggeleidingsrechter in niet door het Verdrag bestreken gevallen van internationale kinderontvoering in het algemeen de nodige ruimte heeft om, indien daartoe aanleiding bestaat, af te wijken van de verdragsregeling (zie Hof Den Haag 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [minderjarige01] ’ [naam03] en [naam06] onmiddellijk voor hun vasthouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in Nigeria hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden.
Toestemming?
Voor het meenemen van de kinderen naar Nederland had de moeder dan ook de toestemming van de vader nodig. Niet in geschil is dat de ouders gezamenlijk naar Nederland zijn vertrokken zodat de kinderen met toestemming van de vader naar Nederland zijn afgereisd. De vader was daar immers ook bij. De stelling van de moeder is dat de vader heeft ingestemd met een langer verblijf van de kinderen in Europa, waaronder Nederland, namelijk voor de duur van een jaar. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de ouders het plan hadden om gezamenlijk een jaar door Europa te reizen met het gezin, waar een familiebezoek in Nederland onderdeel van zou uitmaken. De tickets die zij hadden geboekt met retourdatum 19 januari 2023 zouden dan ook gewijzigd worden. De stelling van de moeder is door de vader gemotiveerd betwist. Hij stelt dat het plan enkel was om naar Nederland te reizen voor familiebezoek en dat het gezin op 19 januari 2023 naar Nigeria zou terugkeren.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder, in het licht van het door de vader gevoerde verweer, haar stelling dat de vader heeft ingestemd met een éénjarig verblijf in Nederland dan wel elders in Europa niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Nu haar stelling op geen enkele wijze is onderbouwd is dan ook niet gebleken dat de vader ondubbelzinnig heeft ingestemd met een langer verblijf van de kinderen in Nederland. Daarmee staat vast dat de vasthouding van de kinderen in Nederland geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Nigeriaans recht en komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de kinderen in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de kinderen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder heeft gesteld dat de terugkeer van de kinderen naar Nigeria voor hen ernstig nadeel zal opleveren. De ouders zijn eerder uit elkaar geweest en de vader heeft het oudste kind toen bij de moeder weggehouden. In die periode is hij echter zelf ook zeven maanden weggeweest en de moeder weet niet wie er toen voor het oudste kind heeft gezorgd. De moeder is bang dat de vader de kinderen weer zal achterhouden. De vader betwist dat het door de moeder gestelde heeft plaatsgevonden en dat sprake is van een weigeringsgrond.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder in het licht van de betwisting door de vader onvoldoende heeft onderbouwd en daarmee dus niet heeft aangetoond dat de situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich hier voordoet.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan –, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.
De vader heeft verzocht de kinderen terug te geleiden naar een specifiek adres in Nigeria. De rechtbank is van oordeel dat het niet in lijn is met de aard en strekking van het Verdrag om teruggeleiding te gelasten naar een specifiek adres. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de vader om de teruggeleiding van [minderjarige01] ’ [naam03] en [naam06] te gelasten naar een specifiek adres en zal de teruggeleiding gelasten naar [naam05] , Nigeria.
De rechtbank zal de teruggeleiding van de kinderen bevelen op na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel de kinderen terug te geleiden naar Nigeria. Het verzoek van de vader om de kinderen, indien afgifte aan de vader aanstonds niet mogelijk is, voorlopig aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet af te geven, zal de rechtbank afwijzen, nu de vader dit verzoek onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd.
Schorsing tenuitvoerlegging
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de kinderen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 17 november 2023, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Kosten van teruggeleiding
De vader heeft verzocht te bepalen dat de moeder de kosten van de procedure en de kosten van de teruggeleiding, waaronder de kosten van vliegtickets en overnachtingskosten die de vader moet maken, welke kosten vooralsnog worden begroot op € 8.000,-, dient te betalen. In zijn verzoekschrift heeft de vader naar voren gebracht deze kosten nader te zullen specificeren. De vader heeft nagelaten een specificatie van de door hem gemaakte kosten over te leggen. Dit verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen. Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige01] ’ [naam03] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de kinderen:
 [minderjarige01] ’ [naam03] jr., geboren op [geboortedatum01] 2018 te [naam04] , [Staat01] , Verenigde Staten;
 [naam06] , geboren op [geboortedatum02] 2022 te [naam04] , [staat01] , Verenigde Staten,
Naar [naam05] , Nigeria uiterlijk op 17 november 2023, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar Nigeria en beveelt, indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar Nigeria, dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 17 november 2023, opdat de vader de kinderen zelf mee terug kan nemen naar [naam05] , Nigeria;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 30 november 2023 als beëindigd.
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, L. Koper en E.D.A. Geleijns, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door M. Meijer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.