ECLI:NL:RBDHA:2023:17651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
NL23.33109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Polen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een man van Tanzaniaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij niet naar Polen wilde worden overgedragen voordat zijn beroepszaak in Nederland was behandeld.

Tijdens de zitting op 16 november 2023, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De verzoeker voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was op Polen, en verwees naar prejudiciële vragen die eerder aan het Hof van Justitie van de Europese Unie waren gesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslissing van het Hof relevant kon zijn voor de beoordeling van de zaak van de verzoeker en dat er sprake was van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de verzoeker om niet te worden overgedragen aan Polen zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij de overdracht. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat er op zijn beroepszaak is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33109

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker,

geboren op [geboortedatum]
van Tanzaniaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.S. Treziak).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de zaak NL23.33108, op 16 november 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, als tegen een besluit beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. Verzoeker heeft in zijn beroepszaak onder meer aangevoerd dat ten aanzien van Polen niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel Verzoeker betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar is en verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) (ECLI:NL:RDBHA:2022:5724). Hoewel er al op 13 juli 2023 een conclusie is genomen door AG Richard de la Tour (C-392/22), heeft het HvJ de prejudiciële vragen nog niet beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van het HvJ relevant kan zijn voor de beoordeling van de beroepszaak van verzoeker en acht het dan ook aangewezen de beslissing van het HvJ in de beroepszaak af te wachten.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, mede gelet op het voorgaande, onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Van onverwijlde spoed en een zwaarwegend belang aan de zijde van verzoeker is sprake, omdat met het bestreden besluit verzoeker wordt overgedragen aan Polen en de rechtsgevolgen van dit besluit door enkel het indienen van het beroepschrift niet van rechtswege worden opgeschort. Verzoeker heeft er belang bij nog niet te worden overdragen aan Polen en zijn beroepsprocedure in Nederland te kunnen afwachten. Het is immers niet uitgesloten dat een verwijdering onomkeerbare gevolgen voor verzoeker kan hebben. Verder heeft de staatssecretaris desgevraagd ter zitting naar het oordeel van de rechtbank geen zwaarwegende belangen naar voren gebracht die in de weg zouden staan aan het treffen van een voorlopige voorziening op dit moment. Onder al deze omstandigheden kent de rechtbank op dit moment aan het belang van verzoeker meer gewicht toe dan aan verweerders belang bij een overdracht van verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het beroep in zijn bodemzaak is beslist.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indien van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.