In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. W.C. Boelens, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag op 2 april 2022 in, en volgens de geldende regelgeving diende verweerder uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag te beslissen. Echter, door een wijziging in de regelgeving op 27 september 2022, werd de beslistermijn voor asielaanvragen verlengd met negen maanden. Eiser heeft verweerder op 21 augustus 2023 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, aangezien dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 209,25, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 31 oktober 2023. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep gegrond te verklaren, het niet tijdig nemen van een besluit te vernietigen, en verweerder op te dragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken.