ECLI:NL:RBDHA:2023:17607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
SGR 22/7553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit Uwv inzake WW-uitkering door onvoldoende onderzoek naar verwijtbaarheid werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering na een periode van werkloosheid, maar het Uwv had besloten dat hij verwijtbaar werkloos was, waardoor de uitkering niet tot uitbetaling kwam. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat hij niet op staande voet was ontslagen en dat er geen rechtsgeldige beëindiging van zijn detacheringsovereenkomst had plaatsgevonden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een civiele procedure had plaatsgevonden waarin een schikking was bereikt, die de voortzetting van de arbeidsovereenkomst inhield.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar de verwijtbaarheid van de werkloosheid van eiser. De rechtbank stelde vast dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was genomen en dat er geen materiële beoordeling had plaatsgevonden van de omstandigheden die tot de werkloosheid hadden geleid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en deugdelijke motivering door het Uwv bij besluiten over WW-uitkeringen, vooral als het gaat om de beoordeling van verwijtbaarheid en de gevolgen daarvan voor de uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Ö. Şahin),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolf).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij wel recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat die niet tot uitbetaling komt omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Van eiser is een brief met bijlage ingekomen van 4 oktober 2023.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en G. Ahmed, tolk in de Arabische taal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Te laat ingediend stuk
1. De brief met bijlage van 4 oktober 2023 is ingediend op de zevende dag voor de zitting. Dat is te laat, omdat artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorschrijft dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit stuk toe te laten nu de rechtbank heeft verzocht om de stand van zaken in de civiele procedure, het Uwv zich niet uitdrukkelijk heeft verzet tegen toelating van het ingediende stuk en de omvang van het stuk beperkt is.
Inleiding
2. Eiser werkte voor [uitzendbureau] B.V. ([uitzendbureau]) op basis van een detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd van 25 juli 2022 tot en met 26 maart 2023. [uitzendbureau] heeft eiser op 9 september 2022 medegedeeld dat hij niet meer aan het werk kan worden gezet bij Bakker [bedrijfsnaam] (hierna: de inlener), omdat hij op 9 september 2022 voor de tweede dag op rij niet aanwezig was en zich niet had afgemeld. Op 13 september 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering die geleid heeft tot het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
Standpunten
3.1.
Eiser heeft in het beroepschrift betwist dat hij verwijtbaar werkloos is. Hij is niet op staande voet ontslagen en een eenzijdige beëindiging van de detacheringsovereenkomst is niet mogelijk. Het Uwv is daarom ten onrechte niet overgegaan tot uitbetaling van de WW-uitkering, aldus eiser. Hij is verder een civiele procedure begonnen tegen [uitzendbureau].
In de brief van 4 oktober 2023 heeft eiser medegedeeld dat de civiele procedure op 21 december 2022 heeft geleid tot een schikking tussen eiser en [uitzendbureau], waarbij eiser en [uitzendbureau] onder meer zijn overeengekomen dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst (uitzendovereenkomst) zal worden voortgezet vanaf 9 september 2022. Daarbij wordt uitgegaan van een arbeidsomvang van 23,21 uren per week. Eiser heeft in de brief van 4 oktober 2023 verder aangegeven dat hij de onderhavige procedure wenst voort te zetten, omdat hij meent dat er alsnog sprake kan zijn van recht op een WW-uitkering op basis van urenvermindering. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat uit het overzicht gegevens Suwinet in het dossier blijkt wat de verloonde uren van eiser waren en dat er, gelet op de bij de schikking overeengekomen arbeidsomvang van 23,21 uren per week, vanaf 9 september 2022 sprake is van een urenverlies van meer dan vijf uur per week. Het Uwv heeft volgens eiser ten onrechte niet op basis van de al aan het Uwv ter beschikking staande stukken beoordeeld of van een voldoende urenvermindering sprake is op grond waarvan eiser recht heeft op een (gedeeltelijke) WW-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft ter zitting verklaard dat naar de urenvermindering onderzoek moet worden gedaan. Als het verlies van arbeidsuren relevant blijkt, zal ook moeten worden onderzocht wat daarvan de oorzaak is en of het verlies van arbeidsuren aan eiser te wijten is. Daarbij moet worden bezien wat er is voorgevallen bij de inlener en hoe de schikking bij de kantonrechter tot stand is gekomen.
Toetsingskader
4.1.
Artikel 15 van de WW bepaalt dat, met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 van de WW en de daarop berustende bepalingen, de werknemer die werkloos is recht heeft op uitkering.
4.2.
Ingevolge artikel 16a, eerste lid, van de WW, voor zover hier van toepassing, is de eerste dag van werkloosheid de eerste dag waarop een verlies van een of meer arbeidsuren intreedt in de kalenderweek waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WW.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is, voor zover hier relevant, werkloos de werknemer die in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek.
4.3.
Uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW volgt dat een werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW kan het Uwv een bedrag blijvend op de WW-uitkering in mindering brengen, indien een werknemer deze verplichting niet is nagekomen.
Voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid moet, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
Het Uwv is gehouden zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat het Uwv gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast moet het Uwv na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren. Ook komt volgens vaste rechtspraak aan het oordeel van de civiele rechter over het al dan niet bestaan van een dringende reden voor ontslag bijzondere betekenis toe, maar dit oordeel bindt het Uwv niet. Het Uwv kan tot een andere waardering van de relevante feiten en omstandigheden komen dan de civiele rechter bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden voor ontslag. Voor een afwijkend oordeel van de bestuursrechter geldt dat dit zodanig dient te worden gemotiveerd dat het, ook in het licht van het oordeel van de civiele rechter, begrijpelijk is (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2872).
Beoordeling
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, nu dat immers de grondslag is waarop het Uwv heeft bepaald dat de WW-uitkering van eiser niet tot uitbetaling komt en het bestreden besluit door het Uwv is gehandhaafd, ook nu achteraf is vast komen te staan dat van ontslag geen sprake is geweest.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de motivering van het bestreden besluit niet blijkt dat het Uwv een materiële beoordeling heeft verricht als hiervoor bedoeld. Het bestreden besluit is alleen al daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en mist een deugdelijke motivering. Het primaire besluit vermeldt slechts dat het Uwv onderzoek heeft gedaan naar de reden van het ontslag om te beoordelen of eiser verwijtbaar werkloos is geworden en dat eiser had kunnen weten dat zijn gedrag (bij herhaling niet verschijnen op het werk en niet reageren op het aanbod van de werkgever om een vervangende opdracht nader te bespreken) een dringende reden is voor ontslag. In het bestreden besluit is overwogen dat de stelling van eiser - kort samengevat - dat er sprake was van een misverstand over de dagen dat hij bij de inlener moest werken, van onvoldoende betekenis is om de beslissing te herzien, althans dat deze verklaring op gespannen voet staat met de verklaring van de werkgever. Verder is vermeld dat eiser rechtsmiddelen tegen het ontslag had moeten aanwenden. Hieruit blijkt niet dat een materiële beoordeling is verricht. Daarnaast waren er naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen dat van een rechtsgeldig ontslag op staande voet of rechtsgeldige beëindiging van de detacheringsovereenkomst geen sprake was. Hier is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek naar gedaan.
Conclusie
5.3.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ontoereikend heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat nog onderzoek moet worden gedaan naar de vraag of er sprake is van een relevant verlies aan arbeidsuren en zo ja, of er sprake is van verwijtbaarheid van eiser, kan de rechtbank niet overgaan tot het in stand laten van de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit of het zelf in de zaak voorzien. Ook zal de rechtbank het Uwv niet opdragen om het gebrek te herstellen met een deugdelijke motivering of een ander besluit, omdat dit naar verwachting geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het Uwv heeft ter zitting verklaard dat het onderzoek langere tijd zal vergen. Eiser heeft ter zitting ook verzocht om het bestreden besluit te vernietigen en geen bestuurlijke lus toe te passen.
Proceskosten en griffierecht
6. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding te bepalen dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden en om het Uwv te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.