In deze zaak heeft eiseres op 20 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent. Na een periode van inactiviteit heeft eiseres de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 februari 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 7 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De staatssecretaris verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres tijdig beroepsgronden had ingediend, waardoor het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door de staatssecretaris was overschreden en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke was gesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was en dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Tevens werd de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.