ECLI:NL:RBDHA:2023:1758
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van persoonsgebonden budget en afwijzing scootmobiel aanvraag onder de Wmo 2015
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die kampt met verschillende lichamelijke en psychische klachten, had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) met intensiteit plus ontvangen voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Dit pgb werd echter per 1 december 2020 ingetrokken en vervangen door een pgb met intensiteit basis. Daarnaast werd zijn aanvraag voor een scootmobiel afgewezen. De eiser was het niet eens met deze besluiten en heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van het pgb en de afwijzing van de scootmobiel aanvraag zijn gebaseerd op een medisch advies van de GGD, waarin werd geconcludeerd dat de eiser niet langer op de maatwerkvoorziening was aangewezen. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de indicatie in te trekken, maar dat het college ten onrechte geen overgangsperiode had geboden aan de eiser. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de intrekking van het pgb met intensiteit plus en de toekenning van het pgb met intensiteit basis betreft, en heeft bepaald dat de eiser recht heeft op een pgb overeenkomstig het oude indicatiebesluit voor de periode van 1 december 2020 tot en met 31 december 2020.
De rechtbank heeft verder bepaald dat het college het griffierecht aan de eiser moet vergoeden en dat de eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 2.868,- bedraagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.