In deze zaak heeft eiser op 4 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 september 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 22 september 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 2 februari 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. Echter, op 18 augustus 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn een besluit had genomen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris heeft niet binnen de eerder gestelde termijn een besluit genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de staatssecretaris op te dragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom vast te stellen van € 250,- per dag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris binnen vier weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen en dat hij een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.