ECLI:NL:RBDHA:2023:17541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
22/5134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing horecapand ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn is verleend voor de verbouwing en uitbreiding van een horecapand. De eisers, omwonenden van het horecapand, waren het niet eens met de verleende vergunning en hadden bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder. Hierop hebben de eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een omgevingsvergunning voor de tweede fase van de verbouwing heeft aangevraagd en dat er eerder al een vrijstelling en bouwvergunning voor de eerste fase was verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen wezenlijke verschillen zijn tussen de aanvragen voor de eerste en tweede fase, en dat de eerder verleende vergunningen in rechte vaststaan. De eisers betoogden dat de oppervlakte van het horecapand in de tweede fase niet correct was weergegeven, maar de rechtbank oordeelde dat de tekeningen voor de tweede fase geen wijzigingen vertoonden ten opzichte van de eerste fase.

Daarnaast hebben de eisers aangevoerd dat er geen natuurvergunning was verleend en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen voor de natuur. De rechtbank oordeelde dat de afstand van de eisers tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied te groot was om een relevante schending van natuurbelangen aan te nemen. Ook de argumenten over vervuiling en het aantal parkeerplaatsen werden door de rechtbank verworpen, omdat deze al eerder in een vergelijkbare zaak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waren behandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning voor de verbouwing van het horecapand blijft staan. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] e.a., uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. Bij besluit van 23 november 2021 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning (tweede fase) verleend voor het verbouwen/uitbreiden van het horecapand inclusief woning gelegen aan [adres] in [plaats] (hierna: het horecapand).
1.1.
Bij besluit van 12 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze zaak?
2. Verweerder heeft eerder een vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend voor het verbouwen en uitbreiden van het horecapand. Die verlening is in rechte komen vast te staan. Over deze vergunning en ontheffing gaat het dan ook niet in deze zaak.
In deze zaak gaat het over de door verweerder verleende omgevingsvergunning tweede fase voor het verbouwen/uitbreiden van het horecapand. Enkele omwonenden (eisers) zijn het hier niet mee eens. Omdat zij in bezwaar geen gelijk hebben gekregen, zijn zij bij de rechtbank in beroep gekomen.
Dit beroep slaagt niet. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. In de overwegingen hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Daarbij worden de verschillende beroepsgronden één voor één besproken.
Verschilt het aantal vierkante meters in de tweede fase van het aantal waarvan in de eerste fase is uitgegaan?
3. Eisers betogen dat verweerder niet heeft onderkend dat er verschil is tussen de aanvraag in de eerste fase en de aanvraag in de tweede fase. In de eerste fase is een bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) van 836 m2 opgegeven en in de tweede fase is dit 998 m2, aldus eisers. Eisers wijzen erop dat in de eerste fase geen rekening is gehouden met de oppervlaktes van de verdieping en de zolder en dat hiermee voor de tweede fase wel rekening moet worden gehouden. Eisers geven aan dat het balkon (de verdieping boven de bar) wordt gebruikt voor horecadoeleinden. Dat is volgens hen te zien op een foto die zij op de website van de horecaonderneming hebben gevonden. In het rapport van een door de gemeente verrichte schouw staat dat het balkon deels in gebruik is voor de techniek en dat de andere helft leeg is. In hetzelfde rapport zijn foto’s te vinden van een kantoor en personeelsruimte op de bovenverdieping van het voorhuis. Ook deze ruimtes zijn niet meegenomen in de vergunningstekening voor de tweede fase. Deze bevindingen over de verdieping en zolder vinden bevestiging in het constateringsrapport van 11 juni 2009. Het gaat volgens eisers, zowel bij het balkon als bij het kantoor en de personeelsruimte om bestaande horecaruimtes die ook genoemd staan in de gebruiksvergunning 2007/2
.
3.1.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in de tekeningen voor de tweede fase geen wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van de eerste fase. De bouwtekening die is aangeleverd bij de tweede fase verschilt niet van die van de eerste fase. Daarbij komt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de procedure over de eerste fase al heeft geoordeeld dat de zolder en een verdieping, die eisers meenemen in hun berekening van het bvo, geen onderdeel uitmaken van het bouwplan. [1] Het betoog van eisers dat de feitelijke situatie en/of het gebruik van het horecapand afwijken van wat is vergund, geeft geen grond voor het oordeel dat de verleende omgevingsvergunning onrechtmatig is. Uit de foto’s op de website van de horecaonderneming en de door eisers ingeroepen rapporten valt niet af te leiden dat sprake is van horeca-activiteiten op het balkon en de verdieping. De rechtbank ziet op voorhand dan ook geen redenen om aan te nemen dat het bouwwerk anders zal worden gebruikt dan als omschreven in de aanvraag. Verweerder wijst er in zijn verweerschrift verder terecht op dat hieraan zo nodig, wanneer sprake blijkt van strijd met de verleende vergunning, in een handhavingstraject aandacht kan worden gegeven.
Dit betoog van eisers slaagt niet.
Ontbrekende natuurvergunning?
4. Eisers betogen verder dat de omgevingsvergunning niet mocht worden afgegeven, omdat er geen Aerius-berekening is gemaakt en er geen natuurvergunning is verleend.
4.1.
Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangevraagd. De rechtbank begrijpt het betoog van eisers zo, dat zij bedoelen te betogen dat voor het bouwplan ook een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht is vereist. Eisers wonen echter op een afstand van ongeveer 3 kilometer van het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse plassen en de Haeck”. Gezien deze afstand stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van verwevenheid tussen de belangen van eisers bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het algemene natuurbelang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen. Het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond. Deze beroepsgrond wordt daarom niet inhoudelijk besproken.
Vervuiling?
5. Verweerder heeft volgens eisers ten onrechte niet aangegeven wat wordt verstaan onder ernstige verontreiniging en hoe hiermee zou moeten worden omgegaan.
5.1.
In het besluit tot vergunningverlening staat op pagina 5 dat de omgevingsvergunning niet eerder in werking treedt dan nadat:
“a. op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is en het desbetreffende besluit in werking is getreden,
b. op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming met het saneringsplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden, of
c. een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 39b, derde lid, van de Wet bodembescherming is gedaan en de bij of krachtens het vierde lid van dat artikel gestelde termijn is verstreken.”
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door het gebruik van de wettelijke term “ernstige verontreiniging”, voldoende duidelijk gemaakt wat van vergunninghouder wordt verwacht. Verweerder was niet gehouden dit nader te concretiseren. Dit betoog slaagt daarom niet.
Onvoldoende aantal parkeerplaatsen?
6. Eisers betogen tot slot dat er te weinig parkeerplaatsen zijn.
6.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2925) in het kader van de verleende ontheffing geoordeeld dat een vergelijkbaar betoog van eisers niet slaagt. De rechtbank ziet geen grond om daar nu anders over te oordelen. Dit betoog slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Zoals hiervoor al is overwogen, betekent dit dat eisers geen gelijk krijgen. Zij krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2206, r.o. 5.1.