ECLI:NL:RBDHA:2023:17467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
NL23.34504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 30 oktober 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende persoon. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich akkoord heeft verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en dat de gronden van het beroep op 3 november 2023 zijn ingediend. Verweerder heeft op 6 november 2023 een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft op 8 november 2023 het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van zware gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser betwist deze gronden en stelt dat hij zich na binnenkomst in Nederland onverwijld heeft gemeld voor internationale bescherming. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet in staat was om zich te melden voor de geplande overdracht.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34504

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 3 november 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 6 november 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 8 november 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1996 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist in beroep alleen de zware aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat het ontbreken van een paspoort hem niet kan worden tegengeworpen, omdat hij zich na binnenkomst in Nederland onverwijld heeft gemeld voor internationale bescherming. Wat betreft de zware grond 3k stelt eiser dat hij op de dag van de geplande overdracht aanwezig was in het AZC. Aan hem is niet bekend gemaakt waar en hoe laat hij zich moest melden voor de vlucht. Hem kan niet worden verweten dat hij geen medewerking heeft verleend aan de overdracht. Ook heeft hij nog een hoger beroepsprocedure lopen bij de Afdeling [5] , waarbij is verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van een overdracht. Eiser meent dat van verweerder mag worden verwacht dat de uitspraak van de Afdeling wordt afgewacht.
4. Verweerder heeft terecht de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3k volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [6] Eiser heeft verklaard niet te beschikken over een paspoort. [7] Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en de zware grond 3a is daarmee feitelijk juist. Dat eiser zich na binnenkomst heeft gemeld om een verzoek om internationale bescherming te doen, doet daar niet aan af. Ook de zware grond 3k is feitelijk juist. Uit het vertrekgesprek van 20 september 2023 volgt dat eiser op de hoogte is gesteld van de geplande overdracht aan Oostenrijk en dat het COa [8] hem nader zou informeren. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat bij het COa is geverifieerd dat op de dag van de geplande overdracht aan eiser is meegedeeld hoe laat en waar hij zich diende te melden om te worden opgehaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze mededeling te twijfelen. Dit maakt dat eiser terecht wordt tegengeworpen dat hij geen medewerking heeft verleend aan de overdracht. Ook heeft het hoger beroep wat eiser heeft ingesteld tegen het overdrachtsbesluit geen opschortende werking. Niet is gebleken dat er ten tijde hier van belang een voorlopige voorziening is toegewezen. Dit maakt dat verweerder een overdracht mag plannen en mag verwachten dat eiser hieraan meewerkt. De zware gronden 3a en 3k zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat hem een lichter middel opgelegd had moeten worden, omdat met hem niet duidelijk is gecommuniceerd waar en hoe hij zich moest melden voor de geplande overdracht op 22 september 2023.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Verweerder heeft al eerder een lichter middel toegepast door het opleggen van de meldplicht. Dit lichter middel heeft niet geleid tot het beoogde eindresultaat, de zelfstandige medewerking van eiser aan een overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten. Zoals eerder overwogen wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat hem onvoldoende duidelijk is gemaakt waar en hoe hij zich moest melden voor de geplande overdracht.
Ambtshalve toets [9]
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 30 oktober 2023 (M110).
8.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.