In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 30 oktober 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende persoon. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich akkoord heeft verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en dat de gronden van het beroep op 3 november 2023 zijn ingediend. Verweerder heeft op 6 november 2023 een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft op 8 november 2023 het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van zware gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser betwist deze gronden en stelt dat hij zich na binnenkomst in Nederland onverwijld heeft gemeld voor internationale bescherming. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet in staat was om zich te melden voor de geplande overdracht.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.