ECLI:NL:RBDHA:2023:17417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
NL23.5188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van inburgeringsvereisten en individuele omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023, met zaaknummer NL23.5188, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had haar aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet geslaagd was voor het inburgeringsexamen en niet had aangetoond dat zij in aanmerking kwam voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Eiseres voerde aan dat het inburgeringsvereiste in strijd is met het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn, en dat haar individuele omstandigheden niet voldoende waren meegewogen door verweerder.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet in redelijkheid kon stellen dat eiseres zich onvoldoende had ingespannen om te slagen voor het inburgeringsexamen. De rechtbank erkent de medische en cognitieve beperkingen van eiseres, die haar in staat stellen om te argumenteren dat zij niet in staat is om te voldoen aan de inburgeringsvereisten. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet op goede gronden is gebaseerd en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten en gelast de vergoeding van het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van individuele omstandigheden in het kader van inburgeringsvereisten en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.H.E. de Koningh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’.
1.1.
Verweerder heeft met het primaire besluit van 5 januari 2022 de aanvraag van eiseres afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 23 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep (NL23.5188) ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en referent, bijgestaan door hun gemachtigde, A.S. Choukti als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of verweerder op goede gronden een mvv aan eiseres heeft geweigerd. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, de reactie daarop van verweerder in het verweerschrift en het verhandelde ter zitting.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1968 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot, dhr. [naam] (referent), die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiseres en referent zijn in 2016 in Marokko getrouwd.

Wat heeft verweerder besloten?

4. De aanvraag van eiseres is bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiseres niet geslaagd is voor het inburgeringsexamen en ook niet heeft aangetoond dat zij in aanmerking komt voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] is in het nadeel van eiseres en referent uitgevallen. Verweerder heeft deze conclusies in het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep - kort samengevat - het volgende aan. Verweerder is in het bestreden besluit uitgegaan van een onjuist toetsingskader, omdat het Nederlandse vereiste van inburgeren in het buitenland in strijd is met artikel 7, tweede lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] en artikel 14, artikel 8 en het Twaalfde Protocol van het EVRM. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak [3] van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. Ook vindt eiseres dat zij – gelet op haar medische en persoonlijke omstandigheden - ten onrechte niet ontheven is van de inburgeringsplicht. Eiseres heeft zich namelijk op voldoende en passende wijze ingespannen voor het behalen van het inburgeringsexamen, nu zij aangetoond heeft dat zij een inburgeringscursus in Marokko heeft gevolgd. Tot slot is de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Niet in geschil is dat eiseres tot op heden nog niet geslaagd is voor het inburgeringsexamen. Partijen twisten in beroep over de vraag of eiseres in aanmerking komt voor ontheffing van de inburgeringsplicht en of verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Voordat de rechtbank aan de beoordeling van deze geschilpunten toekomt, ziet zij zich voor de vraag gesteld of verweerder in het bestreden besluit van het juiste toetsingskader is uitgegaan.
Inburgeringsvereiste buitenland in strijd met het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn?
7. Anders dan de zittingsplaats Haarlem, is de rechtbank van oordeel dat het vereiste tot inburgeren vanuit het buitenland in beginsel niet in strijd is met artikel 7, tweede lid, van de Gri en artikel 14 van het EVRM, in samenhang met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank sluit aan bij hetgeen hieromtrent is overwogen door de zittingsplaats Middelburg in haar uitspraak [4] van 24 augustus 2023. Het inburgeringsvereiste geldt in beginsel voor alle onderdanen van landen waarvoor ook een mvv-plicht geldt. Dit door verweerder gemaakte onderscheid naar herkomstland is gebaseerd op factoren die per land verschillen, zoals de omvang van de te verwachten migratiestroom en de mate waarin de herkomstlanden in sociaal economisch en maatschappelijk opzicht vergelijkbaar zijn met Nederland, zodat van de onderdanen van die landen reeds bij aankomst in Nederland kan worden verwacht dat zij op voorsprong staan ten opzichte van onderdanen van andere derde landen. Naar het oordeel van de rechtbank is – gelet op voornoemde belangen – het onderscheid maken tussen onderdanen van mvv-plichtige landen en onderdanen van niet mvv-plichtige ten aanzien van het inburgeringsvereiste gerechtvaardigd. Blijkens de parlementaire behandeling van de Wet inburgering in het buitenland (afgekort: WIB) en onderzoeken die zijn gedaan naar het daadwerkelijke effect van inburgering in het buitenland is het inburgeringsvereiste daarnaast zowel effectief als proportioneel. Gelet op het voorgaande heeft verweerder - naar het oordeel van de rechtbank - voldoende gemotiveerd onderbouwd dat het inburgeringsvereiste op grond van de WIB niet in strijd is met het EVRM en de GRi. De beroepsgronden slagen niet en worden expliciet en zonder voorbehoud verworpen.
Ontheffing inburgeringsexamen
8. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder op grond van bijzondere individuele omstandigheden eiseres had moeten ontheffen [5] van de inburgeringsplicht. Op grond van het geldende beleid [6] beoordeelt verweerder of eiseres in aanmerking komt voor ontheffing op basis van haar persoonlijke omstandigheden, de door haar getoonde wil om voor het examen te slagen en de inspanningen die eiseres daarvoor geleverd heeft.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres zich onvoldoende, op passende wijze heeft ingespannen om zich voor te bereiden op of te slagen voor het inburgeringsexamen. Uit de door eiseres overgelegde stukken van de medisch deskundige blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiseres een laag opleidingsniveau heeft en dat zij bekend is met matige cognitieve beperkingen. Dit onderbouwt de verklaringen van eiseres en haar familie dat zij slecht informatie kan onthouden. De stukken van de medisch deskundige zijn overgelegd in de voorgaande procedure over een mvv, waarin haar uiteindelijk is tegengeworpen dat zij nog geen pogingen had ondernomen om te slagen voor het inburgeringsexamen. In navolging hierop heeft zij pogingen ondernomen en is de medische verklaring enigszins verouderd. Gelet hierop en op de onveranderlijke aard van de geconstateerde beperkingen kan verweerder de inhoud van deze medische stukken niet naast zich neerleggen alleen omdat deze stukken meer dan zes maanden oud zijn. Verweerder erkent dat de cognitieve vaardigheden van eiseres beperkt zijn, maar betoogt dat niet is aangetoond dat deze beperkingen voortvloeien uit de medische problematiek van eiseres. Op grond van het beleid is de beoordeling van bijzondere, individuele omstandigheden voor ontheffing van de inburgeringsplicht echter niet beperkt tot zuiver medische problematiek, maar mag ook het opleidingsniveau c.q. het analfabetisme van de vreemdeling zelfstandig in deze beoordeling betrokken worden. Bij het beoordelen van de inspanningen van eiseres en van haar verklaringen hierover moeten deze beperkingen dan ook worden betrokken.
8.2
Niet in geschil is dat eiseres tot vier keer het inburgeringsexamen heeft afgelegd in Rabbat en dat zij ingeschreven stond voor een inburgeringscursus van het Kafka Instituut in Tanger. Verweerder betwijfelt evenwel dat zij de cursus bij het Kafka Instituut daadwerkelijk heeft gevolgd, nu zij vragen hierover niet heeft kunnen beantwoorden tijdens de hoorzitting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met dit laatste oordeel onvoldoende gemotiveerd waarom iemand met de cognitieve beperkingen zoals die van eiseres die het moeilijk maken om informatie te onthouden, geruime tijd na het volgen van de cursus de gevraagde details nog zou moeten weten. Daar komt bij dat moeilijk valt in te zien waarom iemand zich zou inschrijven en zou betalen voor een cursus voor het inburgeringsexamen, tot vier maal toe examengeld zou betalen en vervolgens vier maal naar Rabat zou willen afreizen om het examen te doen, maar niet de moeite zou nemen de cursus daadwerkelijk te volgen.
8.3
Gelet op de vastgestelde medische en cognitieve problematiek van eiseres, de daaruit voortvloeiende leerproblemen en de kennelijke inspanningen die eiseres geleverd heeft voor de voorbereiding op het inburgeringsexamen, heeft verweerder – gelet op het geldende beleid – zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die nopen tot ontheffing van de inburgeringsplicht. De rechtbank vindt voor dit oordeel tevens aansluiting bij het arrest
K. en A. tegen Nederlandvan het Hof van Justitie [7] , waaruit volgt dat de nationale inburgeringseisen van lidstaten - gelet op het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel – geen uiterst moeilijk of onmogelijk te overkomen hindernissen mogen vormen die aan een doeltreffend genot van het recht op gezinshereniging in de weg staan.
8.4
Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking en de overige beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.

Conclusies en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor finale geschilbeslechting en draagt verweerder daarom op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak.
10. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van eisers te betalen.
11. Verweerder dient op grond van artikel 8:74, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook het betaalde griffierecht van €184,- aan de gemachtigde van eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.674,-;
- gelast dat verweerder het griffierecht van €184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 23 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:622.
4.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 24 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12901.
5.Op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Op grond van paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nader uitgewerkt in Werkinstructie 2021/21 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
7.Zie het