In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023, met zaaknummer NL23.5188, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had haar aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet geslaagd was voor het inburgeringsexamen en niet had aangetoond dat zij in aanmerking kwam voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Eiseres voerde aan dat het inburgeringsvereiste in strijd is met het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn, en dat haar individuele omstandigheden niet voldoende waren meegewogen door verweerder.
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet in redelijkheid kon stellen dat eiseres zich onvoldoende had ingespannen om te slagen voor het inburgeringsexamen. De rechtbank erkent de medische en cognitieve beperkingen van eiseres, die haar in staat stellen om te argumenteren dat zij niet in staat is om te voldoen aan de inburgeringsvereisten. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet op goede gronden is gebaseerd en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten en gelast de vergoeding van het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van individuele omstandigheden in het kader van inburgeringsvereisten en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging door de overheid.