ECLI:NL:RBDHA:2023:17390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
NL23.33950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 31 augustus 2023 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder beroep aangetekend, waarbij de rechtbank op 10 oktober 2023 al had geoordeeld dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 november 2023 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld, omdat er voldoende informatie in het procesdossier aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt uit dat de staatssecretaris nog geen verlengingsbesluit heeft genomen en dat de zesmaandentermijn voor de huidige maatregel nog niet is overschreden. Eiser heeft geen bijzondere belangen aangevoerd die een afwijking van de regels rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt ook dat de staatssecretaris geen lichter middel had kunnen toepassen, omdat het onttrekkingsrisico te groot is. Eiser's stelling dat hij detentieongeschikt is, wordt verworpen, omdat de medische zorg in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij.

Tot slot oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier, en is openbaar gemaakt op 9 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 31 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 10 oktober 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 november 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet
onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
5. Uit de uitspraak van 10 oktober 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 oktober 2023) rechtmatig is.
Geen zitting
6. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. Daarbij is van belang dat, buiten het tijdsverloop, geen gewijzigde omstandigheden in de persoonlijke situatie van eiser zijn gebleken.
Is het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig?
7. Eiser voert aan dat in de voortgangsrapportage (M120) al op voorhand wordt aangekondigd dat de termijn van zes maanden wordt overschreven, omdat het belang van de staatssecretaris, bij de verwijdering van de vreemdeling aanmerkelijk groter is dan in het algemeen het geval is. Eiser betoogt dat het overschrijden van de zesmaandentermijn een aanzienlijke inbreuk maakt op zijn vrijheid en zijn fundamentele rechten. De verlenging van de maatregel moet, volgens eiser, verder in lijn zijn met het principe van proportionaliteit en doelmatigheid. Verder betwist eiser de noodzaak van de overschrijding van de zesmaandentermijn en verzoekt om een zorgvuldige afweging van zijn individuele omstandigheden.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de staatssecretaris nog geen verlengingsbesluit heeft genomen. De staatssecretaris is namelijk nog niet gehouden om een verlengingsbesluit te nemen. Er is sprake van een inbewaringstelling op verschillende grondslagen en van een voortzetting van een maatregel is geen sprake. De huidige maatregel is op 31 augustus 2023 opgelegd, zodat de zesmaandentermijn ten aanzien van deze maatregel nog niet is overschreden. De staatssecretaris heeft ook niet aangekondigd dat de zesmaandentermijn zal worden overschreden. De staatssecretaris heeft namelijk nog geen reden gegeven ten aanzien van een eventuele voortduring van de bewaring. Hetgeen is vermeld in de voortgangsrapportage van 30 oktober 2023 onder 11 betreft enkel een standaard tekstblok dat in elke voortgangsrapportage staat. Bovendien is de staatssecretaris ook nog niet gehouden om een verzwaarde belangenafweging te maken in het kader van het voortduren van de gehele duur van de maatregel. Uit paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt namelijk dat er een verzwaarde belangenafweging moet worden gemaakt wanneer de totale duur van de maatregel van bewaring, aaneengesloten zes maanden heeft geduurd. Nu eiser op 6 juni 2023 in bewaring is gesteld, op grond van artikel 59b van de Vw 2000, is ten tijde van het sluiten van het onderzoek de zesmaandentermijn ook nog niet verstreken. Verder heeft eiser geen bijzondere belangen aangevoerd die kunnen leiden tot het afwijken van bovenstaande regels.
Had de staatssecretaris kunnen volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel. Eiser stelt dat hij detentieongeschikt is. De staatssecretaris had volgens eiser alternatieve maatregelen moeten overwegen, welke nog steeds voldoen aan het doel van het bewaken van zijn aanwezigheid gedurende de lopende procedure. Eiser heeft verder aangegeven dat hij zijn volledige medewerking zou verlenen aan de vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De niet onderbouwde stelling van eiser dat hij wil meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, doet niet af aan het onttrekkingsrisico. Het risico bij het opleggen van een lichter middel is namelijk te groot. Voor zover eiser met zijn betoog naar voren heeft willen brengen dat hij detentieongeschikt is wegens zijn medische achtergrond, volgt de rechtbank eiser daarin ook niet. Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan namelijk worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Nu er sprake is van gelijkwaardige gezondheidszorg maakt dit eiser niet detentieongeschikt. De staatssecretaris heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel dan de inbewaringstelling toe te passen.
Handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend?
9. Eiser voert aan dat het van groot belang is dat de staatssecretaris voortvarend handelt zodat de duur van de inbewaringstelling niet onnodig wordt verlengd.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de voortgangsrapportage van 30 oktober 2023 volgt dat de staatssecretaris vertrekgesprekken met eiser blijft voeren. Het laatste vertrekgesprek is gevoerd op 10 oktober 2023. Door eiser zijn in het vertrekgesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Ook blijft de staatssecretaris rappelleren op de laissez-passer aanvragen. Voor het laatst is op 12 oktober 2023 gerappelleerd op de aanvragen aan de Marokkaanse en Algerijnse autoriteiten. Verder had de staatssecretaris op 25 oktober 2023 een presentatie in persoon gepland. Eiser zou worden gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten, maar hij is niet verschenen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16574.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.