ECLI:NL:RBDHA:2023:17323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
NL23.33611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2023, in de zaak NL23.33611, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, heeft zijn beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht en dat zijn verblijf in Nederland niet effectief en daadwerkelijk is beëindigd. Eiser had zijn Europese verblijfsrecht per beschikking van 7 maart 2023 ingetrokken en moest binnen 30 dagen Nederland verlaten. De rechtbank concludeert dat eiser zijn verblijf niet daadwerkelijk heeft beëindigd, aangezien hij kort na zijn vertrek weer naar Nederland is teruggekeerd zonder aan te tonen dat hij zijn verblijf effectief had beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om een nieuw verwijderingsbesluit te nemen en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en de rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 22 oktober 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Moet het aangevoerde door de gemachtigde van eiser worden betrokken in deze zaak?

4. Eiser voert aan dat wat zijn gemachtigde aanvoert niet te betrekken bij zijn zaak, omdat hij vanaf meet af aan nadrukkelijk heeft medegedeeld nooit een advocaat bij zijn zaak te willen hebben.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat aan eiser, conform de geldende regeling, van rechtswege een advocaat is toegewezen. Deze advocaat heeft vervolgens schriftelijk de gronden van het beroep bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft die stukken voorafgaand aan de zitting ook gelezen. De rechtbank stelt vast dat eiser op de zitting heeft toegelicht waarom hij niet eens is met de strekking van de maatregel van bewaring. Dit komt volledig overeen met de door de advocaat reeds schriftelijk ingediende gronden. Gelet hierop heeft eiser geen belang bij zijn betoog, De rechtbank zal dit dan ook verder buiten beschouwing laten.
Is eiser op de juiste wettelijke grondslag in bewaring gesteld?
5. Eiser stelt dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld omdat hij heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. Hiertoe voert hij aan dat hij alleen naar Nederland is gekomen om zijn spullen op te halen die hij bij een eerder vertrek had achtergelaten. Zijn vader is een dag later speciaal naar Nederland gekomen vanuit Polen om hem op te halen met de auto, om vervolgens weer naar Polen te rijden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Uit het arrest van het Hof van Justitie volgt dat een Unieburger ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen alleen opnieuw verblijfsrecht op het grondgebied van het gastland verkrijgt wanneer hij zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. [1] De duur die de Unieburger buiten het grondgebied van het gastland verbleef, is voor de vaststelling van de daadwerkelijke en effectieve beëindiging van belang, maar niet beslissend. Hoe langer de afwezigheid van de Unieburger van het grondgebied van het gastland, hoe meer daaruit blijkt dat het verblijf daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Daarnaast zijn elementen waaruit blijkt dat de Unieburger zijn banden met het gastland heeft verbroken van belang. Onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie en de uitspraak van de Afdeling ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd en niet op de weg van de staatssecretaris om daar onderzoek naar te doen.
5.2.
De staatssecretaris heeft uiteengezet dat eiser zijn Europese verblijfsrecht per beschikking van 7 maart 2023 is ingetrokken en dat hij binnen 30 dagen Nederland moet verlaten. Deze beschikking is aan eiser op 6 september 2023 uitgereikt en is door eiser voor ontvangst ondertekend. Eiser was er dus mee bekend dat hij na uiterlijk 30 dagen na uitreiking van de beschikking Nederland had moeten verlaten. Uit het proces-verbaal van gehoor van 22 oktober 2023 volgt dat eiser heeft verklaard dat hij op 7 september 2023 naar Polen is vertrokken. Op 15 oktober 2023 is eiser echter strafrechtelijk aangehouden omdat hij een alcoholhoudende drank dronk bij de parkeergarage van een supermarkt in Hilversum. Het betoog van eiser dat hij alleen terug is gekomen naar Nederland om zijn spullen op te halen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Daargelaten dat eiser in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland feitelijk heeft verlaten, is de invulling van eisers verblijf na zijn terugkeer in Nederland feitelijk een voortzetting van zijn invulling van het verblijf voor de beëindiging van zijn Europese verblijfsrecht. Reeds gelet op de korte tijdspanne tussen zijn beweerdelijke vertrek en de terugkeer naar Nederland, heeft hij Nederland nooit “effectief” verlaten. Daarom heeft eiser niet volledig voldaan aan het eerdere verwijderingsbesluit, zodat dat besluit niet is uitgewerkt. Hierdoor was de staatssecretaris niet gehouden een nieuw verwijderingsbesluit te nemen, heeft eiser ook geen nieuw verblijfsrecht verkregen op grond van artikel 6 van de Verblijfsrichtlijn en is hij dus op de juiste grondslag in bewaring gesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506, C-719/19 (FS tegen Nederland).
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.