In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 24 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren via een beeldverbinding. De rechtbank oordeelt dat het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser voert aan dat de ophouding voorafgaand aan de maatregel niet op de juiste grond heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank concludeert dat er geen gebrek kleeft aan het voortraject. Eiser is op de juiste grond opgehouden, omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld en er geen identificerende documenten zijn overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het feit dat eiser zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving heeft gedragen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek. Eiser betwist enkele van deze gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn om de maatregel te dragen. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is op overdracht, aangezien de staatssecretaris een geldige laissez-passer heeft overgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbewaringstelling rechtmatig is en er geen schadevergoeding hoeft te worden betaald.