ECLI:NL:RBDHA:2023:17320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/09/656440 / FT RK 23/830, C/09/656443 / FT RK 23/831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot voorlopige voorziening en niet-ontvankelijkheid in WSNP-verzoek

Op 13 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, woonachtig in [plaats01], een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de Belastingdienst. De verzoekster vreesde dat de Belastingdienst beslag zou leggen op haar positieve banksaldo, wat haar in een spoedeisende situatie zou brengen. Ze vroeg de rechtbank om het beslag op haar loon, uitkering en/of goederen op te schorten totdat er een beslissing zou zijn genomen op haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen bewijs was dat er daadwerkelijk beslag was gelegd. De rechtbank benadrukte dat een voorlopige voorziening alleen kan worden verleend als er sprake is van een spoedeisend belang en dat er een WSNP-verzoek moet zijn dat aan de vereisten van de Faillissementswet voldoet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster niet voldoende onderbouwing had gegeven voor het ontbreken van een buitengerechtelijke schuldregeling. De 285-verklaring die was ingediend, voldeed niet aan de eisen, en de rechtbank concludeerde dat het WSNP-verzoek niet compleet was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de beschermingsbewindvoerder sinds 2017 zicht heeft op de financiële situatie van verzoekster en dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan na 2019. De rechtbank heeft uiteindelijk de verzochte voorlopige voorziening afgewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de WSNP.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/656440 / FT RK 23/830 en C/09/656443 / FT RK 23/831
beschikking op grond van artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet van 13 november 2023
[verzoekster],
wonende in de gemeente [plaats01] ,
hierna: verzoekster,
tegen
de Belastingdienst,
gevestigd te Heerlen,
hierna: de Belastingdienst.
Waar deze zaak over gaat
Volgens verzoeker dreigt de Belastingdienst beslag te leggen op het positieve banksaldo van een bankrekening ten name van verzoekster en is hierdoor een spoedeisende situatie ontstaan. Verzoekster heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de Belastingdienst wordt geboden het beslag op loon/uitkering en/of goederen van verzoekster op te schorten totdat op het verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP-verzoek) zal zijn beslist. Verzoekster is daardoor in de gelegenheid om de periode tot aan behandeling van haar WSNP-verzoek te overbruggen. De rechtbank wijst het verzoek af en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Op 10 november 2023 heeft verzoekster gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij heeft verzoekster ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2.
Het verzoek houdt in dat de Belastingdienst wordt geboden het beslag op loon/uitkering en/of goederen van verzoekster op te schorten tot het moment dat onherroepelijk is beslist op het WSNP-verzoek.
1.3.
Op 10 november 2023 heeft de rechtbank beslagstukken opgevraagd bij de schuldhulpverlener, mevrouw [naam01]. In reactie hierop is op 13 november 2023 het volgende aan de rechtbank bericht: “
Hierbij de brief van de Belastingdienst. De Belastingdienst dreigt beslag te leggen op het saldo op de beheerrekening. Ze leggen opeens beslag en dan is het geld weg. Het is niet wenselijk dat er beslag wordt gelegd. Het is wenselijker dat dit saldo van de beheerrekening eerlijk wordt verdeeld over de schuldeisers in een Wsnp-regeling.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 287 lid 4 Fw kan de rechtbank in spoedeisende zaken een voorlopige voorziening geven. Er moet dan sprake zijn van een spoedeisend belang bij de voorziening. Verzoekster verzoekt de Belastingdienst “
te gebieden het beslag op loon/uitkering en/of goederen van de verzoeker” op te schorten. Hiertoe is echter nodig dat er beslag is gelegd. Immers, pas wanneer er beslag is gelegd kan sprake zijn van opschorting daarvan. Daadwerkelijke beslaglegging is hier echter niet gebleken. Ondanks verzoek van de rechtbank daartoe zijn er geen beslagstukken overgelegd. Uit de reactie van de schuldhulpverlener blijkt dat er geen beslag is gelegd. Dit maakt reeds dat het verzoek zonder mondelinge behandeling zal worden afgewezen.
2.2.
Hier kan nog het volgende aan toegevoegd.
Een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw pas kan worden gegeven indien sprake is van een WSNP-verzoek dat de in artikel 285 Fw bedoelde gegevens bevat, dan wel dat binnen een redelijke termijn kan worden gecompleteerd.
De in artikel 285 Fw bedoelde gegevens bestaan onder meer uit een verklaring ex artikel 285 lid 1 onder f Fw (de 285-verklaring), die inhoudt dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Sinds
1 juli 2023 bepaalt dit wetsartikel tevens dat “
Als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen.”
In de namens verzoekster overgelegde 285-verklaring wordt vermeld dat de schuldeisers geen aanbod is gedaan, “
omdat andere omstandigheden bij de schuldenaar het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke regeling te komen”. Verzoekster zou niet meer weten wat er in en na 2015 is gebeurd en “g
ezien het verleden van mevrouw zouden er mogelijk nog onbekende schulden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat dit een onvoldoende onderbouwing is voor het achterwege laten van een poging om tot een buitengerechtelijke regeling te komen. Verzoekster staat sinds 2017 onder beschermingsbewind. Volgens het overgelegde schuldenoverzicht zijn er na 2019 geen nieuwe schulden ontstaan. Indien voor 2019 schulden zijn ontstaan die niet op het schuldenoverzicht zijn vermeld, kan ervan worden uitgegaan dat de desbetreffende schuldeisers zich wel bij verzoekster en/of de beschermingsbewindvoerder zouden hebben gemeld. De beschermingsbewindvoerder heeft sinds 2017 zicht op de inkomsten en uitgaven van verzoekster en heeft inzicht in haar administratie. De beschermingsbewindvoerder heeft dus ruimschoots de tijd gehad om zich te vergewissen van de schuldenpositie van verzoekster en een volledig minnelijk schuldregelingstraject te realiseren. De enkele kans “
dat er mogelijk nog onbekende schulden zijn”, maakt dus niet dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Dit maakt dat de rechtbank er bij de huidige stand van zaken van uitgaat dat het ingediende WSNP-verzoek niet compleet is, omdat het ontbreekt aan een correcte 285verklaring. Nu de schuldeisers geen aanbod is gedaan, gaat de rechtbank er voorts van uit dat het verzoek niet binnen een redelijke termijn kan worden gecompeteerd met een correcte 285verklaring.
2.3.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de 285-verklaring is afgegeven door “
[naam01], werkzaam voor CAV”, maar dat hieruit niet voldoende duidelijk blijkt dat dat deze persoon behoort tot de kring van personen die bevoegd is een 285-verklaring af te geven.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzochte voorlopige voorziening af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met C. Groesbeek, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2023.