ECLI:NL:RBDHA:2023:17278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
C/09/643508 / HA ZA 23/193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en geschil over geldlening tussen erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de op 9 december 2014 overleden erflater, die zijn kinderen als erfgenamen heeft benoemd. De erfgenamen, een broer en zus, zijn in conflict over de aflossing van een lening die de erflater had verstrekt aan een vennootschap onder firma, waarvan de echtgenoot van de zus een vennoot is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zus bepaalde aflossingen heeft verzwegen, wat leidt tot de conclusie dat zij haar aandeel in die aflossingen verbeurt aan de broer. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij de broer recht heeft op een totaalbedrag van € 46.282,90 van de zus, inclusief gebruiksvergoeding en overbedeling. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is gedaan op 1 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/643508 / HA ZA 23/193
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
advocaat: mr. P.W. van Kooij, te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken, te Zoeterwoude.
Eiseres wordt hierna ook wel genoemd: ‘ [eiseres] ’ en gedaagde: ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 februari 2023 met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
- het tussenvonnis van 14 juni 2023 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte van 8 september 2023 van [eiseres] met overlegging producties 7 tot en met 10 ;
- de akte van 8 september 2023 van [gedaagde] met overlegging producties 5 tot en met 7;
- de akte van 18 september 2023 van [eiseres] met overlegging producties 11 tot en met 14;
- de akte wijziging van eis van 19 september 2023 van [gedaagde] .
1.2.
Op 19 september 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op [datum overlijden] 2015 is de heer [naam 1] (hierna: ‘ erflater ’) te Nieuwkoop overleden. Erflater heeft op 9 december 2014 een testament opgesteld. In het testament zijn partijen als de kinderen van erflater tot enig erfgenamen benoemd.
2.2.
Partijen vorderen over en weer verdeling van de nalatenschap van erflater . Een groot deel van de nalatenschap van erflater is al verdeeld. Wat nog resteert is de verkoopopbrengst van zijn woning, die inmiddels is verkocht. Na de verkoop van de woning hebben beide partijen een voorschot op de verdeling gekregen van € 50.000,00. Op dit moment staat daarvan nog een bedrag van € 611.875,67 in depot bij een notaris. Tussen partijen is niet in geschil dat hun als erfgenamen daarvan elk de helft toekomt en dat eventuele vorderingen van de nalatenschap op hen of onderlinge vergoedingsplichten daarmee verrekend worden.
2.3.
Tot de nalatenschap behoort ook een vordering uit geldlening op de inmiddels in staat van faillissement verklaarde vennootschap onder firma [bedrijf] (hierna: ‘de vof’), waarvan [naam 2] , de echtgenoot van [eiseres] , een vennoot is. Partijen zijn het niet eens wie de lening zou moeten aflossen, hoeveel er is afgelost en aan wie, en wat de gevolgen daarvan zijn voor (hun aandeel in) de nalatenschap. De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op de bedragen die volgens partijen verrekend moeten worden met hun aandeel in het depotbedrag en daarna op de vorderingen die zien op de vorderingen die verband houden met de geldlening aan de vof.
Gebruiksvergoeding
2.4.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat [eiseres]
€ 25.000,00 aan gebruiksvergoeding zal betalen aan [gedaagde] omdat zij van mei 2018 tot juni 2021 in de woning van de erflater heeft gewoond. De rechtbank zal, zoals partijen hebben verzocht, bepalen dat dit bedrag bij de verdeling van het in het depot staande bedrag moet worden betrokken.
Overbedeling banksaldi
2.5.
Partijen zijn het er verder over eens dat [eiseres] bij de verdeling van de banksaldi voor een bedrag van € 4.032,90 is overbedeeld, en dat dit bedrag bij de verdeling van het in depot staande bedrag moet worden verrekend.
De lening van de vof, geen vordering op [eiseres]
2.6.
Het volgende onderwerp is de op 9 juni 2012 tussen de erflater en de vof tot stand gekomen leningsovereenkomst (hierna: ‘leningsovereenkomst’) . In de leningsovereenkomst staat vermeld dat erflater een bedrag van € 200.000,00 heeft geleend aan de vof tegen een rentevergoeding van 3% per jaar. Volgens [gedaagde] is [eiseres] medeschuldenaar van die lening. Hij stelt dat dit destijds de bedoeling van de contractspartijen was; erflater zou aan het verstrekken van de lening nadrukkelijk de voorwaarde hebben gesteld dat [eiseres] zich ook als schuldenaar zou verbinden. [eiseres] heeft de leningsovereenkomst daarom medeondertekend. Hierdoor heeft de nalatenschap een vordering van minstens € 100.378,50 op [eiseres] , te vermeerderen met 3% rente per jaar. [eiseres] heeft dit betwist. Zij zou slechts (zekerheidshalve) hebben meegetekend om haar toestemming te verlenen aan [naam 2] voor het aangaan van de lening zoals artikel 1:88 BW voorschrijft.
2.7.
In de leningsovereenkomst staat niet dat [eiseres] mede-schuldenaar is van de lening. In de aanhef van de leningsovereenkomst zijn uitsluitend erflater als crediteur en de vof, vertegenwoordigd door de twee vennoten, als debiteur aangemerkt (de andere vennoot is de broer van [naam 2] ). In de overige tekst van de leningsovereenkomst is opgenomen dat de vof de schuld is aangegaan en zijn er uitsluitend verplichtingen voor de vof in het leven geroepen. Het feit dat [eiseres] haar handtekening onder de leningsovereenkomst heeft gezet rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij partij was bij de overeenkomst. Haar verklaring dat zij dit deed in het licht van artikel 1:88 BW en de contractspartijen in de veronderstelling verkeerden dat dit op grond van de wet vereist was is niet onaannemelijk, zeker niet omdat uit de door [eiseres] overgelegde e-mail van 4 augustus 2020 van notaris mr. Kroes volgt dat zij eerdere overeenkomsten tussen erflater en de vof in het kader van artikel 1:88 BW heeft medeondertekend. [gedaagde] heeft in dit licht onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen ter onderbouwing van zijn stelling dat het bij deze leningovereenkomst anders was en het de bedoeling was dat [eiseres] zelf ook als schuldenaar verplichtingen aanging.
2.8.
De slotsom is dat [eiseres] niet medeaansprakelijk is voor de terugbetaling van de lening van de vof, zodat de vorderingen van [gedaagde] op dit punt zullen worden afgewezen.
Lening
2.9.
Het openstaande saldo van de lening valt niet (eenduidig) uit de administratie van erflater af te leiden. Het kan in deze procedure ook in het midden blijven welk precies bedrag de vof nog aan erflater dient te betalen. De vof is failliet, en tussen partijen is niet in geschil dat de vof de lening niet zal terugbetalen. De economische waarde van de vordering van erflater is dus nihil. De rechtbank zal om praktische redenen deze vordering toedelen aan [gedaagde] , met dien te verstande dat enige nakomende betaling van de vof bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld.
Aflossingen op de lening door de vof
2.10.
Ten slotte gaat het tussen partijen om de aflossingen die de vof op de lening heeft gedaan. In geschil is of [eiseres] aflossingen heeft verzwegen, zodat zij haar aandeel daarin heeft verbeurd.
2.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vof op 12 januari 2016 een betaling op de ervenrekening heeft gedaan van € 4.600,00 met als omschrijving “Aflossing November en December” en op 8 april 2016 een betaling van € 2.300,00 met als omschrijving “Aflossing en of Rente ten gunste van [eiseres] ”, en dat [eiseres] beide bedragen vervolgens naar haar eigen rekening heeft overgemaakt. [naam 2] heeft daarover op de mondelinge behandeling verklaard dat erflater kort voor zijn overlijden heeft gezegd dat na zijn overlijden de lening ten gunste zou moeten komen van [eiseres] . [naam 2] en [eiseres] hebben zich pas, na vragen van [gedaagde] , gerealiseerd dat de wens van de erflater niet in een notariële akte is vastgelegd, en dat [gedaagde] dus aanspraak heeft op de helft van het totaalbedrag van € 6.900,00. [eiseres] en [gedaagde] zijn het er over eens dat dit bedrag daarom nog bij de verdeling van het in het depot staande bedrag moet worden betrokken. De rechtbank zal daarom bepalen dat de aflossingen van 12 januari en 8 april 2016 worden toebedeeld aan [eiseres] , en dat daardoor een vordering wegens overbedeling van € 3.450,00 van [gedaagde] op [eiseres] ontstaat.
2.12.
De kous is daarmee wat betreft [gedaagde] nog niet af. Volgens [gedaagde] zijn voor hem meerdere aflossingen verzwegen. [gedaagde] verwijst in dit verband naar een overzicht dat door de curator in de administratie van de vof is aangetroffen. Op dit overzicht zijn volgens [gedaagde] de aflossingen zichtbaar die de vof in de periode 2014 tot en met 2016 heeft gedaan. Een aantal van deze aflossingen is niet in de administratie van erflater terug te vinden. Het gaat in totaal om een bedrag van € 25.300,00. Dit bedrag is volgens [gedaagde] ten goede gekomen van [eiseres] .
2.13.
[eiseres] heeft op haar beurt kort voor de mondelinge behandeling een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 2] van 5 september 2023. In de verklaring geeft [naam 2] een overzicht van de aflossingen die de vof in de periode van 2014 tot en met 2017 heeft gedaan. Dat zijn volgens [eiseres] de aflossingen die er daadwerkelijk zijn gedaan. De aflossingen in de periode 2014-2015 die volgens [gedaagde] niet in de administratie van de erflater zijn terug te vinden, hebben feitelijk ook nooit plaatsgevonden. [naam 2] heeft ter zitting verklaard dat het door [gedaagde] overgelegde overzicht slechts een prognose was en een ‘werkblad’ dat in de loop der tijd meerdere keren is bijgesteld. Uit het overzicht van [naam 2] volgt dat naast de aflossingen in januari en april 2016, de vof ook op 11 november 2016 en 25 januari 2017 een bedrag van in totaal € 13.800,00 ter aflossing van de lening heeft betaald op de privérekening van [eiseres] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat ook deze aflossingen voor hem zijn verzwegen.
2.14.
Artikel 3:194 lid 2 BW bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3262) volgt dat “opzettelijk” betekent dat de deelgenoot wist dat het betreffende goed tot de gemeenschap behoorde. Opzet is er niet als de deelgenoot (niet wist, maar alleen) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde. Het is echter niet vereist dat de deelgenoot het oogmerk had om de rechten van andere deelgenoot te verkorten. Ieder verzwijgen leidt tot de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW, ook als nog geen verdeling heeft plaatsgevonden. Dit strookt met de strekking van de onderhavige bepaling om oneerlijk gedrag van de deelgenoten tegenover elkaar te ontmoedigen. Deelgenoten zijn immers in de regel in hoge mate afhankelijk van de juistheid en volledigheid van de over en weer door hen verschafte inlichtingen omtrent het bestaan van tot de gemeenschap behorende goederen (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565, rov. 3.5.2).
2.15.
De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat de aflossingen door de vof op de lening veel vragen oproepen. Wat er precies is betaald is niet goed te achterhalen, omdat – zoals door de advocaat van [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling is onderkend - het door [naam 2] gemaakte overzicht van aflossingen niet volledig aansluit op de beschikbare administratie van de vof. De namens [eiseres] door [naam 2] gegeven toelichting op de mondelinge behandeling heeft niet alle onduidelijkheid kunnen wegnemen. De rechtbank twijfelt op grond van het voorgaande er aan of zij met betrekking tot de aflossingen in 2014 en 2015 door [eiseres] naar juistheid en volledigheid is voorgelicht.
2.16.
De vervolgvraag is welke juridische gevolgen het bovenstaande heeft. Als de aflossingen op de lening vóór het overlijden van erflater wél zijn gedaan, maar ten gunste zijn gekomen van [eiseres] zijn er twee mogelijkheden. Als met instemming van erflater aan [eiseres] is betaald, dan is er sprake van een schenking van erflater aan [eiseres] . Als de aflossing zonder instemming van erflater aan [eiseres] is betaald, heeft dit niet een vermindering van de openstaande lening tot gevolg gehad. In beide gevallen kan daarom geen sprake zijn van verzwijging van een aflossing in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW. Een verzwijging is alleen aan de orde indien [eiseres] ná het overlijden van de erflater aflossingen op de lening voor de nalatenschap verborgen heeft gehouden. Uit het door [gedaagde] overgelegde overzicht volgt weliswaar het bestaan van vijf aflossingen van telkens € 2.300,00 in de periode september tot en met december 2015 die niet in de administratie van erflater terug te vinden zijn, maar uit niets blijkt dat (i) die aflossingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en (ii) ten goede van [eiseres] zijn gekomen. De enkele omstandigheid dat de vof in januari en april 2016 een betaling op de ervenrekening heeft gedaan en dat [eiseres] deze bedragen naar haar eigen rekening heeft overgeboekt, is daartoe onvoldoende. Als [eiseres] reeds vóór deze betalingen heimelijk aflossingen zou hebben ontvangen, valt het niet te begrijpen waarom de aflossingen in januari en april 2016 ineens via de ervenrekening zijn gelopen. [gedaagde] heeft in dit licht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiseres] in 2015 enige aflossing voor [gedaagde] verborgen heeft gehouden.
2.17.
De rechtbank komt met betrekking tot de aflossingen in november 2016 en januari 2017 tot een ander oordeel. Het is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagde] , na het ontdekken van het overmaken van de aflossingen van de ervenrekening in januari 2016 en april 2016, meerdere keren heeft gevraagd om openheid van zaken. [eiseres] heeft deze openheid vóór aanvang van de procedure niet gegeven, ook niet in een tussen partijen gevoerde mediation. Met de kort voor de mondelinge behandeling overgelegde verklaring van [naam 2] en de jaarrekeningen van de vof uit 2016 en 2017 is pas voor het eerst duidelijk geworden dat er, naast de aflossingen in januari en april 2016, ook op 11 november 2016 en 25 januari 2017 aflossingen direct aan [eiseres] zijn betaald. Indien de vof en [eiseres] daadwerkelijk in de veronderstelling verkeerden dat erflater wilde dat na zijn overlijden (alleen) aan [eiseres] zou worden betaald, dan geldt dat [eiseres] zich op enig moment voor aanvang van deze procedure heeft gerealiseerd dat de aan haar betaalde aflossingen dus tot de nalatenschap behoorden. [eiseres] heeft immers erkend dat [gedaagde] aanspraak heeft op de helft van de aflossingen in januari en april 2016. Dan behoren ook de aflossingen die in 2016 en 2017 rechtstreeks aan [eiseres] zijn gedaan tot de nalatenschap. [eiseres] had, toen zij wist dat de gestelde wens van erflater niet was vastgelegd, melding moeten maken van de aflossingen in november 2016 en januari 2017. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog wel gesteld dat zij niet precies wist wat de grondslag van die betalingen was, maar niet toegelicht op welke andere grondslag de vof dan gehouden zou kunnen zijn om een bedrag van in totaal € 13.800,00 aan haar te betalen. In het licht van deze omstandigheden heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij de van de vof ontvangen bedragen opzettelijk aan [gedaagde] heeft verzwegen. Het kort voor de mondelinge behandeling melding maken van deze aflossingen komt te laat. [eiseres] heeft daarom haar aandeel verbeurd in de op 11 november 2016 en 25 januari 2017 ontvangen bedragen. Het bedrag van in totaal € 13.800,00 komt daarom volledig toe aan [gedaagde] .
Conclusie en proceskosten
2.18.
De conclusie is dat de nalatenschap zal worden verdeeld als volgt. Partijen wordt toebedeeld hetgeen zij reeds feitelijk hebben ontvangen. De aflossingen van 12 januari en 8 april 2016 worden dus toebedeeld aan [eiseres] , waardoor er een vordering wegens overbedeling van € 3.450,00 van [gedaagde] op [eiseres] ontstaat. [eiseres] heeft verder haar aandeel in de aflossingen op 11 november 2016 en 25 januari 2017 verbeurd aan [gedaagde] , zodat deze volledig toekomt aan [gedaagde] . De rechtbank zal vanuit een praktisch oogpunt bepalen dat [eiseres] in dit verband een bedrag van € 13.800,00 aan [gedaagde] dient te betalen. In totaal heeft [gedaagde] in verband met de nalatenschap dus de volgende vorderingen op [eiseres] :
  • eerdere overbedeling banksaldi: € 4.032,90
  • gebruiksvergoeding woning: € 25.000,00
  • overbedeling aflossingen op 12 januari en 8 april 2016: € 3.450,00
  • het verbeuren van de aflossingen op 11 november 2016 en
25 januari 2017:
€ 13.800,00
Totaal: € 46.282,90
Het bedrag dat bij de notaris in depot staat zal na aftrek van rente en kosten tussen partijen worden verdeeld. Nu beide partijen de rechtbank hebben gevraagd om de vordering van [gedaagde] te verrekenen met het in het depot staande bedrag, zal de rechtbank bepalen dat het deel van [gedaagde]
€ 92.565,80hoger dient te zijn dan het deel van [eiseres] .
De vordering uit hoofde van de leningsovereenkomst wordt ten slotte toebedeeld aan [gedaagde] , met dien verstande dat enige betaling (uit de boedel) van de vof bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld.
2.19.
Gezien de aard van de zaak en de familieverhouding tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat partijen hun eigen (proces)kosten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
de rechtbank stelt de verdeling van de nalatenschap vast zoals bepaald in rov. 2.18;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.