ECLI:NL:RBDHA:2023:17262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
09/024232-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met vrijspraak van poging tot moord/doodslag

Op 13 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met zijn broers zijn zwager zwaar heeft mishandeld in diens woning op 22 januari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel niet de initiator van het geweld, wel een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord en doodslag, omdat er geen opzet op de dood kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in meerdere gebroken ribben en andere ernstige verwondingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij, waaronder smartengeld en schokschade. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en zijn partner, ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-024232-23
Datum uitspraak: 13 november 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1982 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 30 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V. Poelmeijer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven
- de keel/hals van [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgeknepen, als gevolg waarvan [slachtoffer] het bewustzijn is verloren,
- het gezicht en/of mond en/of neus, althans het hoofd van [slachtoffer] met ducttape
heeft ingetaped, als gevolg waarvan [slachtoffer] moeite had met ademhalen en/of
- een riem om de hals van [slachtoffer] heeft gebonden en/of (vervolgens) die riem heeft
aangetrokken en/of (vervolgens) die riem aan een trapleuning heeft vastgemaak,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken arm(en) en/of een of meerdere gebroken rib(ben) en/of een brandwond op de hand en/of striemen in de nek en/of rug en/of hals en/of blauwe plekken op het bovenlichaam en/of een levercontusie en/of een orbitaal trauma en/of verminderd zicht, heeft toegebracht, door (meermalen)
- de keel/hals van [slachtoffer] (met kracht) dicht te knijpen, als gevolg waarvan [slachtoffer] het
bewustzijn is verloren,
- het gezicht en/of mond en/of neus, althans het hoofd van [slachtoffer] met ducttape in te tapen, als gevolg waarvan [slachtoffer] moeite had met ademhalen en/of
- een riem om de hals van [slachtoffer] te binden en/of (vervolgens) die riem aan te trekken en/of (vervolgens) die riem aan een trapleuning vast te maken,
- de armen van [slachtoffer] vast te binden met ducttape en/of tierips,
- de penis van [slachtoffer] vast heeft ingetaped met ducttape,
(terwijl de armen en/of handen van [slachtoffer] waren vastgebonden met ducttape en/of
tierips),
- ( meermalen) [slachtoffer] tegen het hoofd en/of de armen en/of het lichaam te schoppen en/of stompen en/of
- een chemisch middel op de hand van [slachtoffer] aan te brengen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- de keel/hals van [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgeknepen, als gevolg waarvan [slachtoffer] het bewustzijn is verloren,
- het gezicht en/of mond en/of neus, althans het hoofd van [slachtoffer] met ducttape heeft ingetaped, als gevolg waarvan [slachtoffer] moeite had met ademhalen en/of
- een riem om de hals van [slachtoffer] heeft gebonden en/of (vervolgens) die riem heeft
aangetrokken en/of (vervolgens) die riem aan een trapleuning heeft vastgemaakt,
- de armen van [slachtoffer] heeft vastgebonden met ducttape en/of tierips,
- de penis van [slachtoffer] heeft ingetaped met ducttape,
(terwijl de armen en/of handen van [slachtoffer] waren vastgebonden met ducttape en/of tierips),
- ( meermalen) [slachtoffer] tegen het hoofd en/of de armen en/of het lichaam heeft geschopt en/of gestompt en/of
- een chemisch middel op de hand van [slachtoffer] heeft aangebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 22 januari 2023 is [slachtoffer] het slachtoffer geworden van een geweldsincident, dat plaatsvond in zijn eigen woning aan de [adres 2] in Den Haag. Le heeft daarvan aangifte gedaan, waarbij hij als mogelijke betrokkenen bij het geweldsincident drie broers van zijn partner heeft genoemd, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Omwille van de leesbaarheid zullen zij in dit vonnis worden aangeduid met hun roepnamen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Alle drie hebben zij terecht gestaan voor betrokkenheid bij het geweldsincident en alle drie hebben zij verklaard dat zij op die bewuste dag aanwezig waren in de woning toen daar geweld werd gepleegd tegen [slachtoffer] .
Dit vonnis gaat over [verdachte] , en hij zal ook wel worden aangeduid als de verdachte. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat de verdachte, al dan niet samen met anderen, betrokken was bij het geweld tegen [slachtoffer] . Zo ja, dan moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe die betrokkenheid juridisch kan worden geduid. Gaat het om het medeplegen van een poging tot moord dan wel doodslag (onder 1 ten laste gelegd), en/of om het medeplegen van zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad (onder 2 primair), dan wel een poging daartoe (onder 2 subsidiair)?
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder 2 subsidiair ten laste gelegde. Op specifieke standpunten van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage bij dit vonnis opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
Voor het antwoord op de vraag wat zich op 22 januari 2023 precies heeft afgepeeld in de woning aan de [adres 2] is de rechtbank in belangrijke mate aangewezen op de verklaringen die [slachtoffer] (hierna ook: de aangever) daarover heeft afgelegd. De aangever heeft daarover namelijk meerdere keren uitgebreid en in detail verklaard, terwijl de verdachte en zijn broers in hun verklaringen juist zeer summier zijn geweest.
Volgens de raadsman moet behoedzaam met de verklaring van de aangever worden omgegaan, omdat de aangever niet consequent zou hebben verklaard en zijn verklaringen op sommige punten innerlijk tegenstrijdig zouden zijn. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De aangever heeft in zijn eerste verklaring, die hij nog op 22 januari 2023 in het ziekenhuis heeft afgelegd, verteld dat hij in zijn woning drie mannen heeft gezien: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ook verklaarde de aangever een stem van een vierde persoon te hebben gehoord. In zijn tweede verklaring, die hij een dag later heeft afgelegd, heeft de aangever verklaard dat hij door een kier tussen de over zijn ogen geplakte ducttape ook [naam 1] heeft gezien. Door de politie is echter later vastgesteld dat [naam 1] niet in de woning geweest kan zijn, omdat hij op dat moment ergens anders was. Verder zitten er tussen de beide verklaringen van de aangever verschillen op detailniveau.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever. De gebeurtenissen waarover de aangever heeft verklaard, en die hierna uitgebreid zullen worden besproken, waren hectisch, gewelddadig, onverwacht en zonder enige twijfel zeer beangstigend voor de aangever. Dat de aangever zich vervolgens niet ieder detail even goed kan herinneren of dat hij zich bepaalde momenten anders herinnert naarmate hij er vaker over verklaart, is daarom niet verwonderlijk. In de kern zijn de verklaringen van de aangever wel degelijk consistent en bovendien passen de gebeurtenissen waarover hij heeft verklaard juist goed bij de door de politie aangetroffen situatie en de bij de aangever geconstateerde letsels.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en zij zal deze verklaringen gebruiken voor het bewijs.
Vaststelling van feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
[verdachte] gaat op 22 januari 2023 naar de woning van de aangever. Op het moment dat hij daar binnenkomt, zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daar ook aanwezig en al begonnen met het plegen van geweld tegen de aangever. Nadat [verdachte] is binnengekomen, wordt het hoofd van de aangever ingetapet met ducttape, waardoor hij niet goed kan ademhalen. Hij wordt meerdere keren geschopt en geslagen tegen zijn hoofd, armen en bovenlichaam. Ook worden zijn broek en onderbroek naar beneden getrokken. Hij schermt zijn geslachtsdeel af met zijn handen. Zijn handen en benen worden ook ingetapet. Hij verliest meermaals het bewustzijn. Hij wordt met een riem om zijn nek aan de trapleuning vastgemaakt. Daarna verlaten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] de woning. De aangever slaagt erin om zich deels los te maken, een deel van de tape te verwijderen en de deur te openen voor zijn partner, die door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met haar dochter is opgehaald en naar de woning is teruggebracht. In het ziekenhuis worden bij de aangever vier gebroken ribben, een diepe tweede- tot derdegraads brandwond op de hand toegebracht door een chemisch middel, striemen in rug, blauwe plekken op het bovenlichaam, een levercontusie, een orbitaal trauma en verminderd zicht geconstateerd als gevolg van het door hem ondergane geweld.
Medeplegen
Om als medepleger voor een strafbaar feit verantwoordelijk te worden gehouden, is vereist dat is gehandeld in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt doorgaans tot bewezenverklaring van medeplegen.
Uit de bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat de verdachte niet degene is geweest die is begonnen met het geweld. Echter, vanaf het moment dat hij in de woning was, heeft hij daaraan wel een wezenlijke bijdrage geleverd. De verdachte heeft het getalsmatige overwicht, dat vóór zijn binnenkomst al bestond, versterkt en juist dit overwicht heeft hem en zijn broers in staat gesteld om de aangever te knevelen en vervolgens te schoppen, te slaan en om een chemisch middel op zijn hand aan te brengen. Geen van de broers heeft geprobeerd het geweld te (doen) stoppen en geen van hen heeft zich aan de situatie onttrokken. De verdachte heeft verklaard dat hij slechts één klap met de vlakke hand zou hebben uitgedeeld. Op vragen hoe de aangever verder aan zijn letsels is gekomen en wie de andere geweldshandelingen tegen de aangever heeft gepleegd, heeft de verdachte geen antwoord kunnen of willen geven. Nu ook de aangever zelf daarover geen duidelijkheid heeft kunnen geven, kan de rechtbank niet precies kan vaststellen welke geweldshandelingen de verdachte heeft verricht. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank de verdachte als medepleger verantwoordelijk houdt voor de tegen de aangever gepleegde geweldshandelingen vanaf het moment dat de verdachte in de woning was. Daaronder valt ook het intapen van de aangever. De verdachte heeft bij de politie immers verklaard dat hij na het betreden van de woning een rol tape heeft gezien die nog ongebruikt was. Hij moet daarom ook betrokken zijn geweest bij het intapen van het slachtoffer en al het geweld dat daarna heeft plaatsgevonden. Het handelen van de verdachte duidt naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een nauwe en bewuste samenwerking met zijn broers, gericht op het plegen van geweld tegen de aangever en in de kern bestaande uit een gezamenlijke uitvoering, dat het bij gebreke van een redelijke, het ten laste gelegde ontzenuwende verklaring van de verdachte, niet anders kan dan dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn broers geweld heeft gepleegd tegen de aangever. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte betrokken was bij de wurggreep, omdat die geweldhandeling werd gepleegd voordat de verdachte de woning van de aangever had betreden.
Opzet op de dood
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte met zijn handelen opzet had op de dood van de aangever. Dat is het geval als kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om de aangever dodelijk te verwonden. Volgens de officier van justitie kan die bedoeling worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en zijn broers. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin echter niet. Hoewel de verdachte en zijn broers hevig geweld hebben toegepast, was dat geweld – ook in onderlinge samenhang bezien – niet dusdanig dat daaruit al een intentie op de dood van de aangever afgeleid kan worden. Uit hetgeen de verdachte en zijn broers tijdens of direct na de geweldshandelingen tegen de aangever hebben gezegd – namelijk dat hij moest gaan scheiden van zijn partner, maar wel voor hun kind moest blijven zorgen – kan bovendien worden afgeleid dat het juist de bedoeling was dat de aangever in leven zou blijven.
Van opzet op de dood kan ook sprake zijn in voorwaardelijke vorm. Dat is het geval als kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat de aangever als gevolg van het geweld zou komen te overlijden, bewust heeft aanvaard. De rechtbank kan evenwel niet vaststellen dat een dergelijke aanmerkelijke kans heeft bestaan. Uit de verklaringen van de aangever komt naar voren komt dat hij als gevolg van de op zijn gezicht aangebrachte ducttape moeilijker kon ademhalen dan normaal – en de rechtbank acht het alleszins voorstelbaar dat hij doodsangsten heeft uitgestaan –, maar daaruit komt niet naar voren dat hij op enig moment in het geheel niet meer kon ademhalen. Hetzelfde geldt voor de om de hals van de aangever aangebrachte riem. Het dossier bevat dus onvoldoende informatie om vast te stellen dat op enig moment de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft bestaan.
Het voorgaande brengt met zich dat van opzet op de dood geen sprake was, ook niet als alle handelingen in onderling verband en samenhang worden bezien. De verdachte zal dan ook van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Zwaar lichamelijk letsel
Wel leidt de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn broers af dat de verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De vraag is vervolgens of het bij de aangever toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van die vraag is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in de beoordeling worden betrokken de verwondingen in hun totaliteit. [1]
De aangever heeft een veelheid aan verwondingen opgelopen. Het zwaarste letsel was dat aan zijn rechterhand, dat ertoe heeft geleid dat de aangever zo’n drie maanden ernstig beperkt is geweest in het uitvoeren van zijn werk. Lange tijd was bovendien onzeker of de wond aan zijn hand helemaal zou herstellen. De andere letsels waren minder ingrijpend en zijn sneller genezen, maar dit laat onverlet dat de aangever van alle letsels gedurende enige tijd pijn en ongemak heeft ondervonden. Dat werd versterkt doordat het om een veelheid aan letsels ging: niet alleen de brandwond aan zijn hand, maar ook vier gebroken ribben, een levercontusie en verminderd zicht. De letsels in onderling verband bezien, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vooraf samen het plan hadden opgevat om tegen de aangever geweld te gebruiken. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat zijn broers op 22 januari 2023 naar de aangever zouden toe gaan, maar hij dacht dat dit was om met hem te praten.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op de 22e nagenoeg gelijktijdig met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar de woning van de aangever is gereden en dat hij heeft gebeld met [medeverdachte 2] vlak voordat hij de woning betrad. Hieruit kan echter nog niet worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van de bedoelingen van zijn broers. Zo is er niet gebleken van WhatsApp-berichten tussen de verdachte aan zijn broers voorafgaande aan het bezoek aan de woning waaruit een kwade intentie kan worden afgeleid, terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dergelijke berichten onderling wél hebben verstuurd. Wel heeft de verdachte in de periode van 7 tot 16 januari 2023 op internet gezocht naar onder meer ‘rear neck choke’ en ‘zijwaartse trap’, maar die zoekslagen kan de rechtbank niet zonder meer in verband brengen met het geweld op de 22e.
De rechtbank kan dan ook niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van het plan van zijn broers om tegen de aangever geweld te gebruiken. Toen de verdachte de woning betrad, was het geweld al gaande. De verdachte heeft daaraan meegedaan, maar dat hij zich daarop gedurende enige tijd heeft kunnen beraden kan de rechtbank niet vaststellen. Er is dus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor voorbedachte raad.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, behoudens het bestanddeel voorbedachte raad. Dit geldt overigens alleen voor de gedachtestreepjes die zien op het slaan en schoppen en het aanbrengen van een chemisch middel. Van de andere feitelijke handelingen die ten laste zijn gelegd zal de rechtbank de verdachte vrijspreken. De betrokkenheid van de verdachte bij het dichtknijpen van de keel kan de rechtbank niet vaststellen, zoals voor al is overwogen. Aan de resterende handelingen heeft de verdachte wél bijgedragen, maar niet kan worden vastgesteld dat die tot het ten laste gelegde letsel hebben geleid.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 22 januari 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten meerdere gebroken ribben en een brandwond op de hand en striemen in de rug en blauwe plekken op het bovenlichaam en een levercontusie en een orbitaal trauma en verminderd zicht heeft toegebracht, door
- meermalen [slachtoffer] tegen het hoofd en de armen en het lichaam te schoppen en/of stompen en
- een chemisch middel op de hand van [slachtoffer] aan te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel in duur gelijk is aan de tijd door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. Nadat twee van zijn broers daartoe de gelegenheid hadden geschapen, heeft de verdachte samen met hen grof geweld uitgeoefend op hun zwager, in diens eigen woning. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan, met name doordat zijn hoofd werd ingetapet als gevolg waarvan hij minder goed kon ademhalen. De verdachte en zijn broers hebben het slachtoffer achtergelaten in de woning, waar zijn partner hem ingetapet en zwaar toegetakeld heeft aangetroffen.
Aldus heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit hetgeen zij ter zitting ter uitoefening van hun spreekrecht naar voren hebben gebracht, blijkt dat het slachtoffer en zijn partner nog steeds kampen met de gevolgen van de voor hen zeer ingrijpende en traumatische gebeurtenis. Hun gevoel van veiligheid is in ernstige mate aangetast. Ook hun dochtertje heeft onder die gevolgen te lijden.
De verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over wat zich precies in de woning heeft afgespeeld, behoudens dat hij aanwezig was en dat het “uit de hand is gelopen” en dat hij één klap met de vlakke hand zou hebben gegeven. Van enige vorm van spijt of inzicht in zijn kwalijke handelen is de rechtbank niet gebleken. De daartoe ter zitting door de verdachte uitgesproken woorden vinden in het dossier noch in zijn proceshouding enige steun.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 oktober 2023. De verdachte is niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten in aanraking met politie en justitie gekomen. Dit is dan ook niet van invloed op de op te leggen straf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de reclasseringsrapportages betreffende de verdachte van 16 maart 2023 en 28 april 2023. De reclassering concludeert dat de verdachte een stabiel leven had vóór het bewezen verklaarde feit. De reclassering signaleert evenwel impulsiviteit en vermoedelijke problemen met emotieregulatie als mogelijk aan het delict ten grondslag liggende factoren en adviseert mede daarom een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor omschreven, kan niet worden volstaan dan met een andere straf dan gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van duur van die straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor zware mishandeling is daarin, afhankelijk van de ernst van het letsel en de aard van het geweld, als uitgangspunt vermeld gevangenisstraffen van tussen drie en acht maanden. Dat uitgangspunt acht de rechtbank echter in deze zaak niet passend. In de eerste plaats omdat sprake was een zeer ongelijke situatie, namelijk drie tegen één. En in de tweede plaats omdat het slachtoffer onverhoeds zwaar is mishandeld en vernederd in zijn eigen woning, bij uitstek de plek waar hij zich veilig had moeten kunnen voelen. Daarmee heeft het bewezen verklaarde feit trekken van een woningoverval, waarvoor – ter vergelijking – doorgaans een gevangenisstraf van drie jaar wordt opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding, ook niet om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De oplegging van een maatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en zijn partner op te leggen, ter voorkoming van strafbare feiten. Het slachtoffer en zijn partner hebben de rechtbank om oplegging daarvan verzocht. De rechtbank neemt in aanmerking dat de achtergrond voor het bewezen verklaarde strafbare feit een conflict in de familie is, waarvoor thans nog geen oplossing is gevonden, terwijl de verdachte geen inzicht in het kwalijke van zijn handelen heeft getoond. De rechtbank zal de duur van het contactverbod bepalen op twee jaar. Bij elke overtreding zal twee weken hechtenis worden toegepast.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
De vordering van [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 186.609,99. Dit bedrag bestaat uit € 56.609,99 aan materiële schade en € 130.000 immateriële schade, waarbij € 30.000 ziet op reeds geleden schade en
€ 100.000 op eventueel toekomstige schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 55.609,99 (€ 25.609,99 materiële schade en € 30.000 immateriële schade), met toewijzing van de wettelijke rente, bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het totaal van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de gevorderde materiële schadevergoeding deels af te wijzen wegens het ontbreken van onderbouwing dan wel het ontbreken van een causaal verband, en deels de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
7.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘misgelopen omzet’ en ‘leningen’, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De post ‘misgelopen omzet’ is gebaseerd op het verschil in bruto bedrijfsresultaat tussen de periode januari – april 2022 en de periode januari – april 2023. De rechtbank gaat ervan uit dat bedoeld is de gederfde winst te vorderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter op grond van de gemaakte vergelijking niet de hoogte van de gederfde winst worden vastgesteld. Om die vast te stellen is nader onderzoek naar bedrijfsgegevens van de onderneming van de benadeelde partij en naar de winstcijfers over meerdere jaren nodig. De benadeelde partij daartoe alsnog in de gelegenheid stellen zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De aangegane leningen kwalificeren niet als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de overige materiële posten is deze door de benadeelde partij wel voldoende onderbouwd en door de verdediging niet voldoende betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 1.926,99.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De verdachte heeft immers letsel opgelopen en is gedurende langere tijd met dit letsel geconfronteerd. Daarnaast heeft hij geestelijk letsel opgelopen als gevolg van de doodsangsten die hij heeft uitgestaan. Bij hem is PTSS geconstateerd, waarvoor hij onder behandeling staat van een psycholoog. De benadeelde partij is hierdoor in zijn persoon aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid tot op heden vaststellen op een bedrag van € 20.000. Voor het overige is de gevorderde schadevergoeding door de benadeelde niet voldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk is.
De rechtbank dus de vordering toewijzen tot een bedrag van € 21.926,99, bestaande uit
€ 1.926,99 aan materiële schade en € 20.000 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen. Voor de immateriële schade ligt de ingangsdatum voor de wettelijke rente op 22 januari 2023. De materiële schade bestaat echter uit meerdere posten die ieder een eigen ontstaansdatum hebben. Omdat niet voor ieder deel van de toegewezen schade vaststaat wanneer deze is ontstaan, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schadevergoeding vaststellen op de dag waarop de vordering door de benadeelde partij is ingediend, namelijk 16 oktober 2023.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.926,99, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 20.000 daarvan vanaf 22 januari 2023 en over € 1.926,99 daarvan vanaf 16 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
7.2.
De vordering van [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 114.857. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, waarbij
€ 14.857 ziet op reeds geleden schade en € 100.000 op eventueel toekomstige schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 14.857, met toewijzing van de wettelijke rente, bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het totaal van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de schadevergoeding te matigen.
7.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering
De immateriële schade waarvan door de benadeelde partij vergoeding wordt gevorderd, is zogeheten schokschade. Schokschade is schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van schokschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
De benadeelde partij is de levenspartner van [slachtoffer] , het slachtoffer van het bewezen verklaarde strafbare feit. De benadeelde partij is geconfronteerd met de directe gevolgen van dit feit. Direct bij binnenkomst in hun woning trof zij haar partner immers toegetakeld en ingetapet in de gang. Dit was ook een onverhoedse confrontatie. Weliswaar hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] haar op de terugweg naar de woning gewaarschuwd dat haar dochter beter in de tuin kon blijven wachten, maar zij hebben haar niet gezegd in welke toestand zij haar partner zou aantreffen. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij teweeg gebracht. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, namelijk PTSS.
Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade. Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zal de rechtbank de vordering naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 2.500. De rechtbank merkt daarbij op dat zij het door de benadeelde partij ter onderbouwing van de vordering aangehaalde vonnis niet vergelijkbaar acht, nu het daar ging om een benadeelde die haar partner als gevolg van een mishandeling stervend aantrof. Voor het overige is de gevorderde schade door de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk is.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

8.De voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit bevel moet voortduren. Hoewel de verdachte niet wordt veroordeeld voor een feit waar volgens de wet een gevangenisstraf van twaalf jaar voor kan worden opgelegd en daarmee één van de twee gronden voor de voorlopige hechtenis van de verdachte komt te vervallen, moet er nog steeds ernstig rekening worden gehouden met herhaling. De achtergrond is een familieconflict waarvoor nog steeds geen oplossing is gevonden. De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd zijn in zoverre dan ook onveranderd gebleven.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 2 primairten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] , en [naam 2] , geboren op [geboortedag 3] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden, waarbij toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen:
  • een bedrag van € 1.926,00 bestaande uit materiële schade, aan [slachtoffer] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald en
  • een bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schade, aan [slachtoffer] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald en
  • een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade, aan [naam 2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 21.926,99, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.926,99 vanaf 16 oktober 2023 en over € 20.000,00 vanaf 22 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 144 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat als de mededaders de toegewezen schadevergoedingen deels of geheel aan de benadeelde partijen hebben betaald en/of de betalingsverplichtingen aan de Staat deels of geheel hebben voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte en zijn mededaders de toegewezen schadevergoedingen deels of geheel aan de benadeelde partijen hebben betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de Staat te betalen en dat als de verdachte en zijn mededaders de betalingsverplichtingen aan de Staat deels of geheel hebben voldaan, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. A.A. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, r.o. 2.4.