3.5.Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
In de twee weken voorafgaande aan 22 januari 2023 heeft [verdachte] per WhatsApp contact met zijn [zus] en haar partner, de aangever. Aan zijn zus vertelt [verdachte] dat hij de 22e voor haar en haar dochter een verrassing heeft. Aan de aangever vertelt [verdachte] dat bij de aangever thuis een “surprise” voor zijn partner zal worden opgezet en hij vraagt de aangever of hij de 22e thuis is. Ook met zijn broer [medeverdachte 1] heeft [verdachte] voorafgaand aan de 22e contact per WhatsApp contact over de zogenaamde “surprise” voor hun zus. Op de 22e rijden [medeverdachte 1] en [verdachte] in de auto van [medeverdachte 1] naar de woning aan [adres 2] . Daar halen zij eerst hun zus en nichtje op, die zij naar [restaurant] aan de Scheveningse boulevard brengen. Daarna rijden [medeverdachte 1] en [verdachte] terug naar de woning. Zij bellen aan en de aangever doet open. [medeverdachte 1] pakt de aangever vervolgens meteen in een wurggreep en werkt hem naar de grond. [verdachte] pakt de aangever bij zijn benen en pakt deze op. De aangever verliest tijdelijk het bewustzijn. [medeverdachte 2] komt ondertussen ook de woning in. Het hoofd van de aangever wordt ingetapet met ducttape, waardoor hij niet goed kan ademhalen. Hij wordt meerdere keren geschopt en geslagen tegen zijn hoofd, armen en bovenlichaam. Ook worden zijn broek en onderbroek naar beneden getrokken. Hij schermt zijn geslachtsdeel af met zijn handen. Zijn handen en benen worden ook ingetapet. Hij verliest meermaals het bewustzijn. Hij wordt met een riem om zijn nek aan de trapleuning vastgemaakt. Daarna verlaten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] de woning. De aangever slaagt erin om zich deels los te maken, een deel van de tape te verwijderen en de deur te openen voor zijn partner, die door [medeverdachte 1] en [verdachte] met haar dochter is opgehaald en naar de woning is teruggebracht. In het ziekenhuis worden bij de aangever vier gebroken ribben, een diepe tweede- tot derdegraads brandwond op de hand toegebracht door een chemisch middel, striemen in de nek en rug en hals, blauwe plekken op het bovenlichaam, een levercontusie, een orbitaal trauma en verminderd zicht geconstateerd als gevolg van het door hem ondergane geweld.
Om als medepleger voor een strafbaar feit verantwoordelijk te worden gehouden, is vereist dat is gehandeld in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt doorgaans tot bewezenverklaring van medeplegen.
Uit de bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat de verdachte en [medeverdachte 1] samen naar de woning van de aangever zijn gegaan, waar meteen na binnenkomst geweld is gebruikt tegen de aangever. Later is ook [medeverdachte 2] erbij gekomen, waarna nog meer geweld is gebruikt tegen de aangever. Vanaf het begin was er sprake dus van een getalsmatig overgewicht tegenover de aangever. Juist dit overwicht heeft de broers in staat gesteld om de aangever te knevelen en vervolgens te schoppen, te slaan en om een chemisch middel op zijn hand aan te brengen. Geen van de broers heeft geprobeerd het geweld te (doen) stoppen en geen van hen heeft zich aan de situatie onttrokken. Uit de verklaring van de aangever valt op te maken dat de verdachte hem bij zijn benen heeft opgepakt, nadat [medeverdachte 1] hem naar de grond had gewerkt. Op vragen hoe de aangever aan zijn letsels is gekomen en wie de geweldshandelingen tegen de aangever heeft gepleegd, heeft de verdachte geen antwoord kunnen of willen geven. Nu ook de aangever zelf daarover geen duidelijkheid heeft kunnen geven, kan de rechtbank niet precies kan vaststellen welke geweldshandelingen de verdachte heeft verricht. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank de verdachte als medepleger verantwoordelijk houdt voor het totaal van de tegen de aangever gepleegde geweldshandelingen. Het handelen van de verdachte duidt naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een nauwe en bewuste samenwerking met zijn broers, gericht op het plegen van geweld tegen de aangever en in de kern bestaande uit een gezamenlijke uitvoering, dat het bij gebreke van een redelijke, het ten laste gelegde ontzenuwende verklaring van de verdachte, niet anders kan dan dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn broers geweld heeft gepleegd tegen de aangever.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte met zijn handelen opzet had op de dood van de aangever. Dat is het geval als kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om de aangever dodelijk te verwonden. Volgens de officier van justitie kan die bedoeling worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en zijn broers. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin echter niet. Hoewel de verdachte en zijn broers hevig geweld hebben toegepast, was dat geweld – ook in onderlinge samenhang bezien – niet dusdanig dat daaruit al een intentie op de dood van de aangever afgeleid kan worden. Uit hetgeen de verdachte en zijn broers tijdens of direct na de geweldshandelingen tegen de aangever hebben gezegd – namelijk dat hij moest gaan scheiden van zijn partner, maar wel voor hun kind moest blijven zorgen – kan bovendien worden afgeleid dat het juist de bedoeling was dat de aangever in leven zou blijven.
Van opzet op de dood kan ook sprake zijn in voorwaardelijke vorm. Dat is het geval als kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat de aangever als gevolg van het geweld zou komen te overlijden, bewust heeft aanvaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De aangever is met een wurggreep naar de grond gewerkt, heeft toen even zijn bewustzijn verloren en is daarna bijgekomen. Hoewel de aangifte op dat punt wordt ondersteund door striemen in de nek van de aangever, biedt het dossier onvoldoende informatie over de kracht en duur van die wurggreep om te kunnen vaststellen dat daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever in het leven is geroepen. Zo kan niet worden vastgesteld of sprake was van de afknelling van de toevoer van bloed of zuurstof naar de hersenen en zo ja, hoe lang.
Hetzelfde geldt voor de op het gezicht van de aangever aangebrachte ducttape en de om zijn de hals aangebrachte riem. Uit zijn verklaringen komt naar voren dat de aangever moeilijker kon ademhalen dan normaal – en de rechtbank acht het alleszins voorstelbaar dat hij doodsangsten heeft uitgestaan –, maar uit zijn verklaring komt niet naar voren dat hij op enig moment in het geheel niet meer kon ademhalen. Ook op dit punt bevat het dossier dus onvoldoende informatie om vast te stellen dat op enig moment de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft bestaan.
Het voorgaande brengt met zich dat van opzet op de dood geen sprake was, ook niet als alle handelingen in onderling verband en samenhang worden bezien. De verdachte zal dan ook van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Wel leidt de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn broers af dat de verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De vraag is vervolgens of het bij de aangever toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van die vraag is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in de beoordeling worden betrokken de verwondingen in hun totaliteit.
De aangever heeft een veelheid aan verwondingen opgelopen. Het zwaarste letsel was dat aan zijn rechterhand, dat ertoe heeft geleid dat de aangever zo’n drie maanden ernstig beperkt is geweest in het uitvoeren van zijn werk. Lange tijd was bovendien onzeker of de wond aan zijn hand helemaal zou herstellen. De andere letsels waren minder ingrijpend en zijn sneller genezen, maar dit laat onverlet dat de aangever van alle letsels gedurende enige tijd pijn en ongemak heeft ondervonden. Dat werd versterkt doordat het om een veelheid aan letsels ging: niet alleen de brandwond aan zijn hand, maar ook vier gebroken ribben, een levercontusie en verminderd zicht. De letsels in onderling verband bezien, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in aanloop naar het geweldsincident hun zus en haar dochter onder valse voorwendselen van huis hebben gelokt en ervoor hebben gezorgd dat de aangever juist wél thuis was. Vervolgens hebben zij de aangever opgezocht en direct bij binnenkomst aangevallen. Nadat [medeverdachte 2] erbij was gekomen hebben zij de aangever omwikkeld met ducttape. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] en [verdachte] die ducttape hebben meegenomen, gelet op de verklaring van de aangever dat de ducttape niet uit zijn woning afkomstig was en de verklaring van [medeverdachte 2] dat de ducttape nog ongebruikt was toen hij de woning in kwam.
Een dergelijke voorbereiding en kennelijk gecoördineerd begin van uitvoering wijzen erop dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vooraf samen het plan hadden opgevat om tegen de aangever geweld te gebruiken. Dat zij “alleen maar wilden praten” en dat “het uit de hand is gelopen”, zoals de verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring van de verdachte roept immers juist meer vragen op: hóe heeft het dan zo uit de hand kunnen lopen? Waarom is er meteen overgegaan tot geweld, als het plan was om te praten? Waarom is er ducttape meegenomen? Vragen waarop de verdachte geen antwoord heeft willen of kunnen geven.
De verdachte heeft op meerdere momenten tijdens de uitvoering van het plan kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld of van andere contra-indicaties voor voorbedachte raad, is niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het onder 2 primair ten laste gelegde kan daarmee wettig en overtuigend worden bewezen. Dit geldt overigens alleen voor de gedachtestreepjes die zien op het knijpen in de keel, het slaan en schoppen en het aanbrengen van een chemisch middel. Voor de rechtbank staat wel vast dat de overige onder 2 primair ten laste gelegde handelingen ook hebben plaatsgevonden, maar niet kan worden vastgesteld dat die niet tot het ten laste gelegde letsel hebben geleid. Om die reden zal de verdachte van die handelingen worden vrijgesproken.