ECLI:NL:RBDHA:2023:17244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
NL23.33526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser is op 24 maart 2023 overgenomen van de Belgische autoriteiten en is sindsdien in bewaring gesteld. De maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 november 2023 is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen via een beeldverbinding, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, niet zijn betwist. Eiser heeft geen verifieerbare activiteiten ondernomen om zelfstandig te vertrekken en heeft niet meegewerkt aan de aanvraag voor een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks de argumenten van eiser dat er lichtere middelen beschikbaar waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van eiser, waaronder zijn mentale en fysieke toestand, niet voldoende zijn om de bewaring onredelijk te maken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer NL23.33526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

v-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is - met behulp van een beeldverbinding - verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H. Baddouri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 24 maart 2023 is eiser overgenomen van de Belgische autoriteiten. Op diezelfde dag is eiser in bewaring gesteld. Op 5 oktober 2023 is die maatregel opgeheven omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend. Diezelfde dag is aan eiser een maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, en onder c, van de Vw opgelegd. Op 12 oktober 2023 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken en is de maatregel omgezet naar een maatregel op grond van artikel 59a, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw. Op 19 oktober 2023 is die maatregel opgeheven omdat eiser opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend. Daarop heeft verweerder de huidige maatregel opgelegd met het bestreden besluit.
2. In de maatregel heeft verweerder overwogen dat bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. [1]
3. Verweerder heeft, als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
en als lichte gronden vermeld dat eiser: [3]
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat de zware grond 3f niet langer aan eiser wordt tegengeworpen.
5. De gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen zijn als zodanig niet betwist. De rechtbank stelt vast dat zware grond 3a feitelijk juist is. Daarnaast is zware grond 3b ook feitelijk juist. Deze beide zware gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden behoeven dan ook geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht reeds gegeven. Eiser heeft de vertrektermijn ongebruikt laten verstrijken. Hij heeft geen verifieerbare activiteiten ondernomen die konden leiden tot zelfstandig vertrek. Het voeren van vertrekgesprekken heeft hem onvoldoende aangemoedigd aan zijn vertrek te werken. Verder heeft eiser niet meegewerkt aan de LP-aanvraag.
7. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Verweerder had eiser gedurende zijn asielaanvraag een meldplicht kunnen opleggen. Hij verblijf al geruime tijd in bewaring en dit valt hem mentaal en fysiek zwaar.
8. Deze beroepsgrond slaag niet. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser in 2019 met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij nadien probeert zijn uitzetting te belemmeren door asielaanvragen in te dienen en in te trekken. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Voor zover eiser behoefte heeft aan medicatie of medische zorg heeft verweerder terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij.
9. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het zicht op uitzetting ontbreekt nu de geldigheidsduur van de eerder verleende LP is verlopen, merkt de rechtbank op dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. [4]
10. Ook overigens is niet gebleken dat de bewaring van eiser onrechtmatig moet worden geacht.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 5.1.c, eerst lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste en vierde lid van het Vb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552.