In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser is op 24 maart 2023 overgenomen van de Belgische autoriteiten en is sindsdien in bewaring gesteld. De maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 november 2023 is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen via een beeldverbinding, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, niet zijn betwist. Eiser heeft geen verifieerbare activiteiten ondernomen om zelfstandig te vertrekken en heeft niet meegewerkt aan de aanvraag voor een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks de argumenten van eiser dat er lichtere middelen beschikbaar waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van eiser, waaronder zijn mentale en fysieke toestand, niet voldoende zijn om de bewaring onredelijk te maken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.