ECLI:NL:RBDHA:2023:1719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 10 juli 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar Eurodac toonde aan dat hij op 5 juni 2022 illegaal Italië was binnengekomen. De Italiaanse autoriteiten hadden op 4 oktober 2022 ingestemd met de overname van de eiser.

De eiser voerde in beroep aan dat hij in Italië slecht behandeld was en dat er geen perspectief was op werk of studie. Hij stelde dat de Italiaanse autoriteiten niet adequaat op zijn klachten hadden gereageerd en dat er sprake was van rechtsongelijkheid in vergelijking met Griekenland. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing was en dat de eiser niet had aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakwam. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de asielaanvraag niet aan zich te trekken en dat er geen beletselen waren voor de overdracht aan Italië.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de omstandigheden van de eiser niet zodanig waren dat deze een uitzondering op de overdracht naar Italië rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1259

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.1260, op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 10 juli 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 5 juni 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Op 4 oktober 2022 zijn de autoriteiten van Italië hiermee akkoord gegaan.
3. Eiser voert in beroep aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en stelt daartoe als volgt. Eiser is door overmacht terecht gekomen in Italië en zag zich gedwongen om daar zijn vingerafdrukken af te staan. Verder werd hij in Italië slecht behandeld en werd hij gediscrimineerd. Toen eiser hierover klaagde bij de Italiaanse autoriteiten, gaven zij geen gehoor. Hij heeft in Italië geen perspectief op werk of studie. Ook is sprake van rechtsongelijkheid nu blijkt dat in Griekenland vluchtelingen ook geregistreerd worden, maar dit niet leidt tot een claim. Ter zitting wijst eiser nog naar de circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten. Verweerder had de asielaanvraag om die reden aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Verweerder merkt terecht op dat gegeven het claimakkoord wordt aangenomen dat de Italiaanse autoriteiten het asielverzoek van eiser met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen in behandeling zullen nemen. De gestelde omstandigheid dat in Italië onder dwang eisers vingerafdrukken zijn afgenomen, is geen reden om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Op grond van de Eurodac-verordening [4] is het immers verplicht vingerafdrukken af te staan. Dat eiser slecht is behandeld en is gediscrimineerd in Italië, is niet onderbouwd. Mocht eiser na overdracht aan Italië toch problemen ondervinden dient eiser hierover te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft weliswaar gesteld dat de Italiaanse autoriteiten hem niet wilden helpen, maar dit is evenmin nader onderbouwd. Het is verder niet gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet zouden willen of kunnen helpen.
7. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van beletselen om eiser aan Italië over te dragen. Voor zover eiser vreest na overdracht aan Italië geen toegang te zullen krijgen tot de opvangfaciliteiten daar, heeft verweerder terecht gesteld dat die vrees niet aannemelijk is gemaakt met eisers verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022. Hieruit volgt namelijk dat sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [5] en 30 oktober 2020 [6] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er echter niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat verweerder al op voorhand moet afzien van de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat of hierom toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Ten slotte verweerder terecht geen aanleiding gezien om de asielaanvraag overigens alsnog aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Dat eiser geen perspectief zou hebben op werk of studie maakt niet dat dit dusdanige bijzondere omstandigheden zijn die getuigen van onevenredige hardheid dat overdracht naar Italië niet kan plaatsvinden. Daarnaast heeft eiser zijn stelling dat sprake zou zijn van rechtsongelijkheid in vergelijking met Griekenland onvoldoende onderbouwd waarom dit zou leiden tot overdracht die getuigt van onevenredige hardheid.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verordening (EU) Nr. 603/2013.