ECLI:NL:RBDHA:2023:17145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
c/09/632625 / HA ZA 22-610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake collectieve actie over vlieghinder Schiphol met ontvankelijkheidseisen van de WAMCA

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een collectieve actie die is ingesteld door de Stichting Recht op Bescherming tegen Vlieghinder (RBV) tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur. De zaak betreft de ernstige hinder en slaapverstoring die omwonenden van Schiphol ervaren door het vliegverkeer. RBV stelt dat de Staat onrechtmatig handelt door disproportioneel veel mensen bloot te stellen aan geluidshinder en dat er onvoldoende rechtsbescherming wordt geboden aan de omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat RBV voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) en dat er geen procedurele vervolgstappen nodig zijn voordat de inhoudelijke behandeling van de zaak kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de omwonenden voldoende gewaarborgd zijn en dat RBV als een adequate belangenbehartiger kan worden aangemerkt. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting op 30 januari 2024, waarbij partijen hun standpunten kunnen toelichten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/632625 / HA ZA 22-610
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
STICHTING RECHT OP BESCHERMING TEGEN VLIEGHINDER, te Aalsmeer,
eisende partij,
hierna te noemen: RBV,
advocaat: mr. Ch. Samkalden te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR),
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. E.H.P. Brans te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juli 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 1 maart 2023, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte overlegging producties van RBV van 4 juli 2023, met producties;
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2023, waarbij partijen – mede naar aanleiding van vragen van de rechtbank – hun standpunten hebben toegelicht. De aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling bevinden zich in het procesdossier;
- de akte uitlating opt-out tevens wijziging van eis van RBV van 6 september 2023;
- de akte uitlating over akte opt-out tevens wijziging van eis van de Staat van 4 oktober 2023.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
Deze zaak betreft een collectieve actie die RBV heeft ingesteld tegen de Staat die volgens RBV ervoor moet zorgen dat de door omwonenden van Schiphol ervaren (ernstige) hinder en slaapverstoring als gevolg van het vliegverkeer van en naar Schiphol worden beëindigd, en dat omwonenden praktische en effectieve rechtsbescherming moeten krijgen als zij toch hinder en slaapverstoring ervaren.
2.2.
In deze fase van de collectieve actie moet de rechtbank beoordelen of RBV ontvankelijk is in haar vorderingen, en of er procedurele vervolgstappen nodig zijn voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.3.
In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat RBV ontvankelijk is, en dat er gelet op het ideële karakter van de vorderingen geen procedurele vervolgstappen nodig zijn, zodat de rechtbank kan overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.

3.De feiten

3.1.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid en de vraag of er procedurele vervolgstappen nodig zijn, is relevant dat RBV een stichting met volledige rechtsbevoegdheid is, die is opgericht op 1 april 2020.
3.2.
Het doel van RBV is in artikel 2 lid 1 de statuten als volgt vastgelegd:
“1. De stichting heeft ten doel:
a. het herstellen, bevorderen en borgen van de leefbaarheid en gezondheid van bewoners in de wijde omgeving van Schiphol, de aan- en uitvliegroutes daaronder begrepen, alsmede het plaatselijk begrenzen van de negatieve effecten van het vliegverkeer van een naar Schiphol (lawaai, gevaar, vervuiling en stank);
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn, zoals – maar daartoe niet beperkt – het voeren van juridische procedures, het werven van fondsen en het aangaan van samenwerkingsverbanden met rechtspersonen die hetzelfde doel nastreven.”
3.3.
In deze procedure heeft zich geen andere rechtspersoon gemeld die de belangen in deze collectieve vordering wil behartigen.

4.Het geschil

4.1.
RBV vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt door de in de dagvaarding omschreven handelwijze en meer specifiek door:
a. disproportioneel veel mensen bloot te stellen aan (ernstige) hinder en (ernstige) slaapverstoring als gevolg van het vliegverkeer van en naar Schiphol;
b. uit te gaan van een hogere toelaatbare jaargemiddelde geluidsbelasting dan 45 dB(A) Lden en 40 dB(A) Lnight (de normen van de World Health Organization (WHO)) als gevolg van het vliegverkeer van en naar Schiphol;
c. in strijd te handelen met de wettelijke verplichting van gelijkwaardigheid ex artikel 8.17 lid 7 Wlv;
d. geen praktische en effectieve rechtsbescherming te bieden tegen (ernstige) geluidhinder en (ernstige) slaapverstoring door vliegverkeer van en naar Schiphol;
e. geen rekening te houden met (niet-equivalente) akoestische hinderfactoren;
II de Staat gebiedt voornoemde onrechtmatigheden te beëindigen binnen twaalf maanden na de datum waarop het vonnis is betekend, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, door in elk geval:
a. het aantal vliegtuigbewegingen van en naar Schiphol te reduceren en andere maatregelen te nemen opdat:
1. de jaargemiddelde geluidbelasting door het vliegverkeer niet hoger is dan 45 dB(A) Lden en 40 dB(A) Lnight (de WHO-normen), althans, subsidiair, die niveaus zoveel mogelijk worden benaderd, in elk geval door nieuwe geluidsruimte daar volledig voor in te zetten; en
2. rekening wordt gehouden met andere (niet-equivalente) akoestische hinderfactoren, in ieder geval door het invoeren van:
a. minima aan duur en aantal van rustperioden;
b. maxima aan het aantal vliegtuigpassages per tijdseenheid;
c. maxima aan de te dulden piekbelasting vanwege vliegverkeer;
voor de verschillende relevante tijdsbestekken van de dag, de nacht, en de randen van de nacht (23:00-24:00 en 5:00-7:00);
b. waarborgen te creëren teneinde de omwonenden van Schiphol een praktische en rechtsbescherming te bieden, waarbij ten minste vereist is dat:
1. maxima voor individuele geluidbelasting worden vastgesteld; en
2. de overschrijding van deze maxima in rechte kunnen worden aangekaart op
het moment dat zij plaatsvinden althans verwacht worden;
althans door die maatregelen te treffen die uw rechtbank geraden acht;
III de Staat gebiedt dat, voor zover het doorlopen van de Europeesrechtelijke
balanced-approachprocedure voor de maatregelen onder vordering II sub a. door de rechtbank verplicht worden geacht, hij in die procedure geluidsdoelen stelt conform de onder die vordering genoemde uitgangspunten;
IV een en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag dat de vastgestelde onrechtmatigheid voortduurt;
V de Staat veroordeelt in de kosten van de procedure (waaronder mede begrepen de kosten verbonden aan de eventuele publicatie van mededelingen ex artikel 1018f Rv ten behoeve van dit geding) met de bepaling dat indien deze kosten niet zijn betaald binnen veertien dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen, wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn.
4.2.
Hiertoe stelt RBV, samengevat, het volgende. Disproportioneel veel inwoners van Nederland ervaren ernstige hinder en slaapverstoring door het vliegverkeer van en naar Schiphol. Ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door vliegtuiggeluid leiden op hun beurt tot andere gezondheidsproblemen. De Staat handelt onrechtmatig door haar ingezetenen bloot te stellen aan deze mate van geluid en geluidhinder. Die blootstelling vormt een ongeoorloofde inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De economische belangen die de Staat met het vele vliegverkeer op Schiphol zegt te willen dienen, wegen niet op tegen de ernst van de gevolgen voor een zeer grote groep van haar ingezetenen. Daar komt bij, dat ook andere belangen tot een beperking van het vliegverkeer nopen en zo in elk geval de proportionaliteitsafweging anders doen uitvallen. De gezondheidseffecten van de uitstoot van schadelijke stoffen, de externe veiligheid, de afnemende biodiversiteit als gevolg van stikstofuitstoot, de klimaatproblematiek als gevolg van de CO2 en de wooncrisis zijn stuk voor stuk problemen waarvan de omvang samenhangt met het vliegverkeer rond Schiphol, en waarvoor de Staat de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt. Het toegestane vliegverkeer is ook onrechtmatig in het licht van elk van deze belangen afzonderlijk, maar de aantasting van deze belangen draagt in elk geval bij aan de disproportionaliteit en dus onrechtmatigheid ten opzichte van degenen die (ernstige) hinder en (ernstige) slaapverstoring ervaren als gevolg van het vliegverkeer van en naar Schiphol.
4.3.
Bovendien is de inbreuk niet voorzien bij wet en is er reeds om die reden sprake van een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in de eerste plaats omdat het Nieuwe Normen en Handhavingsstelsel (NNHS) nog altijd een wettelijke basis ontbeert. Ten tweede is uit de aard van het systeem ook onder een wettelijk verankerd NNHS de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet voorzienbaar. In zoverre hoeft aan een toetsing van de noodzaak van de beperking helemaal niet te worden toegekomen. De procedurele gebreken die gelden voor het NNHS dragen ook bij aan een materiële schending van artikel 8 EVRM. Zo is van belang dat het NNHS aan de omwonenden van Schiphol geen rechtsmiddel biedt om in concrete gevallen tegen een schending van hun persoonlijke levenssfeer op te komen; reeds hierom is artikel 8 EVRM in combinatie met artikel 6 en artikel 13 EVRM geschonden. De Staat handelt niet alleen in strijd met de (fundamentele) rechten van ingezetenen, maar ook in strijd met een wettelijke plicht, nu er met de toename van de ernstige geluidhinder en de ernstige slaapverstoring als gevolg van het toegenomen vliegverkeer rond Schiphol geen sprake meer is van een gelijkwaardig beschermingsniveau ten aanzien van geluidbelasting ten opzichte van het Luchthavenverkeersbesluit (LVB) 2004. Tot slot handelt de Staat volgens RBV in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid door de WHO-normen niet te implementeren.
4.4.
De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van RBV, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van RBV, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van RBV in de kosten van deze procedure.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De collectieve actie

5.1.
De dagvaarding bevat vorderingen in een collectieve actie op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat om vorderingen die vallen onder het regime van titel 14A van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), zoals dat per 1 januari 2020 is ingevoerd met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: de WAMCA). [1] Voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen geldt een aantal – ook ambtshalve – te beoordelen vereisten.
De voorwaarden voor ontvankelijkheid
5.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven handelingen als bedoeld in artikel 1018c lid 2 Rv.
5.3.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan inhoudelijke behandeling van de
collectieve vordering van RBV alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
a. dat RBV voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW of dat niet aan de vereisten van lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 behoeft te worden voldaan op grond van lid 6 van dit artikel;
b. dat RBV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering, doordat de te beantwoorden feitelijke en juridische vraagstukken in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben; en
c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
5.4.
Daarnaast bepaalt artikel 3:305a BW dat een stichting ontvankelijk is in een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (collectieve vordering), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. zij behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1),
2. deze belangen zijn voldoende gewaarborgd (lid 1, uitgewerkt in lid 2),
3. de bestuurders betrokken bij de oprichting van de stichting, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de stichting wordt gerealiseerd (lid 3 sub a),
4. de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b),
5. de stichting heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c),
6. de stichting stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
Belangenbehartiging volgens statuten
5.5.
Niet in geschil is dat de in deze collectieve actie door RBV behartigde belangen, die hierna nader worden besproken, vallen binnen de onder 3.2 bedoelde statutaire doelomschrijving van RBV. Zij komt in haar feitelijke werkzaamheden ook op voor die belangen, nu zij onder meer nieuwsbrieven verspreidt onder personen die zich daarvoor hebben aangemeld. En RBV heeft zich gevoegd in de kort geding procedure, eerder dit jaar, over maatregelen die de Staat had aangekondigd inzake geluidbelasting van Schiphol voor het gebruiksjaar dat loopt van 1 november 2023 tot en met oktober 2024. [2] Aan het statutenvereiste is dan ook voldaan.
Gelijksoortige belangen (artikel 3:305a lid 1 BW)
5.6.
Volgens RBV strekt de rechtsvordering tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, omdat alle omwonenden van (de aanvliegroutes van) Schiphol in meer of mindere mate aan geluid en uitstoot worden blootgesteld. Allen lopen het risico op (ernstige) hinder en slaapverstoring en op gezondheidseffecten van geluid die onder meer door de WHO beschreven zijn. Voor sommigen is die ernstige hinder een feit en voor anderen een dreiging. Hoewel niet iedereen dezelfde mate van hinder bij eenzelfde mate van geluid ervaart, zijn de feitelijke en juridische vragen die opkomen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de hinder in alle gevallen eenvormig en gemeenschappelijk. De omvang van de groep is volgens RBV geen relevant criterium voor de vraag of belangen gelijksoortig zijn.
5.7.
Volgens de Staat komt RBV in wezen op voor alle personen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht die onder, nabij of verderaf wonen van de vliegroutes van en naar Schiphol. Dat is een diffuse groep van meer dan zes miljoen mensen, die op een verschillende wijze worden blootgesteld aan vlieggeluid en dit geluid op verschillende wijze ervaren. Gelet hierop is volgens de Staat niet aannemelijk dat de in deze procedure te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn.
5.8.
De rechtbank acht voor dit geschilpunt van belang van welk type collectieve actie in dit geval sprake is. Collectieve acties kunnen worden onderscheiden in groepsacties en algemeen belangacties. Groepsacties zijn acties waarbij de personen om wier belangen het gaat zijn te individualiseren. Bij groepsacties gaat het om de behartiging van de gebundelde belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, terwijl het bij algemeen belangacties gaat om de behartiging van algemene belangen die niet individualiseerbaar zijn omdat zij toekomen aan een veel grotere groep personen die diffuus en onbepaald is. Bij een algemeen belangactie zal de vordering veelal gericht zijn op de bescherming van een ideëel belang, en dus niet strekken tot vergoeding van schade. Een algemeen belang raakt eenieder in de maatschappij of in ieder geval een grote groep burgers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden. Voor de ontvankelijkheid van beide typen collectieve acties geldt de (ruime) maatstaf of sprake is van “gelijksoortige belangen” in de zin van art. 3:305a lid 1 BW. Aan dat vereiste is voldaan indien de betrokken belangen zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd.
5.9.
De collectieve actie van RBV moet als een algemeen belangactie worden aangemerkt, aangezien:
RBV opkomt voor de belangen van een (zeer) grote groep personen (volgens RBV zo’n 1,4 miljoen), die in meer of mindere mate worden gehinderd door vlieggeluid van Schiphol;
de collectieve actie – zoals de meeste algemeen belangacties – een ideëel doel dient, met name de leefbaarheid en gezondheid van de ingezetenen;
RBV geen schadevergoeding vordert;
RBV met deze collectieve actie niet beoogt om een rechtsverhouding te doen vaststellen tussen de Staat en individuele personen voor wier belangen zij opkomt, en RBV met het oog daarop haar vorderingen heeft gewijzigd.
5.10.
Met de in deze procedure ingestelde vorderingen wil RBV duidelijk krijgen aan de hand van welke normen moet worden getoetst of er sprake is van disproportionele hinder of, en zo ja welke, maatregelen de Staat moet treffen om deze eventuele hinder te beëindigen en of hij (meer) maatregelen moet treffen om praktische en effectieve rechtsbescherming te bieden. Dit zijn vragen die in het belang zijn van – de ruime kring van – omwonenden van (aanvliegroutes van) Schiphol; dit betreft een diffuse groep van belanghebbenden. Deze vragen lenen zich ook voor bundeling, waarmee een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de ingezetenen kan worden bevorderd.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RBV heeft voldaan aan het criterium van
“gelijksoortige belangen van andere personen”.
Het waarborgvereiste - de representativiteit (artikel 3:305a lid 1 en lid 2, aanhef, BW)
5.12.
Artikel 3:305a lid 2, aanhef, BW bepaalt dat de belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, voldoende gewaarborgd zijn wanneer de stichting voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen.
5.13.
Het doel van de representativiteitseis in de WAMCA is te voorkomen dat een belangenbehartiger kan procederen zonder de ondersteuning van een achterban. Bij aanvang moet daarom duidelijk zijn dat een belangenbehartiger kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt. [3]
5.14.
Met betrekking tot haar representativiteit heeft RBV toegelicht dat haar achterban bestaat uit individuen en uit andere belangenorganisaties. Via de website van RBV hebben zich circa 5.000 personen als medestander/donateur aangemeld en daarnaast zijn er meer dan 50 organisaties die mede gelet op hun achterban, hebben laten weten de doelstellingen van RBV te ondersteunen. Ten slotte heeft ook de gemeenteraad van Aalsmeer in een motie unaniem haar steun uitgesproken voor RBV en subsidie verleend voor het voeren deze procedure.
5.15.
Volgens de Staat is RBV niet voldoende representatief. De Staat acht niet duidelijk of de gemeenteraad van Aalsmeer de vorderingen van RBV ook onderschrijft, nu de motie ruim voor het moment van aanbrengen van de dagvaarding is geïnitieerd. Evenmin is duidelijk of de organisaties waarvan de logo’s vermeld staan op de website van RBV de vorderingen steunen. Dit geldt eveneens voor de medestanders/donateurs van RBV en/of de omwonenden van Schiphol. Moeilijk voorstelbaar is dat de werknemers van Schiphol of daar aanwezige bedrijven de vorderingen van RBV steunen. RBV zegt dat zij opkomt voor circa 1,4 miljoen mensen in de omgeving van Schiphol, waaronder 200.000 voor wie geluidshinder funest is voor gezondheid en woongenot, maar dat laatste is volgens de Staat niet meer dan een veronderstelling. Daarnaast voert de Staat aan dat RBV niet vereist dat de medestander/donateur omwonende is van Schiphol.
5.16.
Over de representativiteit is in de Memorie van Toelichting van de WAMCA onder meer het volgende te lezen (onderstreping door de rechtbank): [4]
“Naast de kwaliteit van de belangenorganisatie, is eveneens van belang in hoeverre deze organisatie, gelet op haar achterban, als opkomend voor de groep gedupeerden kan worden gezien. Het gaat dan om de mate waarin een belangenorganisatie als representatief voor deze groep gedupeerden kan worden gezien. Indicaties hiervoor zijn het aantal aangesloten gedupeerden en de omvang van hun vorderingen ten opzichte van het totaal aantal gedupeerden van een massagebeurtenis en de door hen gevorderde schadevergoeding. Voor elke collectieve vordering zal de belangenorganisatie dus duidelijk moeten maken voor wie zij opkomt.Dit betekent niet dat een lijst met namen en andere gegevens van de achterban hoeft te worden overgelegd. Voldoende is dat de belangenorganisatie nauwkeurig omschrijft voor welke groep van personen zij opkomt, bijvoorbeeld «alle consumenten die op datum X bij bedrijf Y product Z hebben gekocht» of «alle personen die wonen op plek X en schade hebben geleden door de brand die plaatsvond op datum Y bij bedrijf Z». Met de omschrijving van de groep van personen voor wie wordt opgekomen is alleen voldaan aan het vereiste dat duidelijk moet zijn voor wie een belangenorganisatie opkomt. (…)
De eerste zin van lid 2 geeft de rechter de mogelijkheid om te toetsen of een belangenorganisatie voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen.Deze eis voorkomt dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban. Niet iedere willekeurige organisatie kan zich opwerpen als verdediger van de belangen van gedupeerden.Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen bepaald worden in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld.
5.17.
Blijkens de wetstekst en de hierboven weergegeven passage heeft de wetgever bij representativiteit vooral gedacht aan groepsacties, waarbij de belanghebbenden duidelijk zijn te individualiseren. In dit geval is individualisering niet goed mogelijk omdat (i) niet (op voorhand) is te bepalen wie, wanneer en in welke mate hinder en slaapverstoring ervaart van het vliegverkeer en (ii) RBV opkomt voor de belangen van ingezetenen bij wie volgens RBV overlast dreigt. Daarbij komt dat bij ideële belangen het toetsingselement “de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen” ten opzichte van het totaal aantal gedupeerden geen bruikbaar toetsingselement is, zodat slechts de toetssteen van “de achterban” resteert.
5.18.
Wat de begrippen ‘achterban’ en ‘voldoende representatief’ in een concreet geval precies inhouden, moet de rechter bepalen aan de hand van de aard van de zaak en de omstandigheden van het geval. In dit geval vult de rechtbank deze begrippen zo in dat RBV steun heeft van voldoende andere relevante belangenorganisaties, zodat kan worden gezegd dat zij een adequate spreekbuis is van de ingezetenen voor wier belangen RBV opkomt. Anders dan de Staat heeft aangevoerd is het daarbij niet noodzakelijk dat deze andere belangenorganisaties de specifieke vorderingen van RBV steunen.
5.19.
Met de door RBV overgelegde screenshots van haar website, waarvan de juistheid onvoldoende gemotiveerd is weersproken, is namelijk komen vast te staan dat RBV steun geniet van tientallen organisaties, waaronder landelijk opererende belangenorganisaties als Urgenda, Milieudefensie, Greenpeace en Fossielvrij. Meer plaatselijk heeft RBV steun van de Gemeente Aalsmeer en diverse bewonersverenigingen rondom Schiphol, waaronder
Bewoners Omgeving Schiphol, welke organisatie tot 1 juli 2023 heeft gefungeerd als overlegorgaan van zeven van de acht gekozen vertegenwoordigers van omwonenden van de diverse start- en landingsbanen. Uit dit een en ander volgt dat RBV als een adequate spreekbuis kan worden aangemerkt van de belanghebbenden.
5.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RBV voldoende representatief is.
Toepasselijkheid van het lichte regime op grond van artikel 3:305a lid 6 BW?
5.21.
Op grond van artikel 3:305a lid 6 BW hoeft RBV niet aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 BW te voldoen, als de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft. RBV beroept zich op deze uitzondering.
5.22.
Hiervoor is onder 5.9 en 5.10 al geoordeeld dat deze collectieve actie is ingesteld met een ideëel doel. Met de ingestelde – en op dit onderdeel gewijzigde – vorderingen is ook geen financieel belang gemoeid. Met het begrip ‘zeer beperkt financieel belang’ wordt, anders dan de Staat heeft aangevoerd, namelijk niet beoogd dat acht wordt geslagen op de (andere) financiële gevolgen die voortvloeien uit toewijzing van de vordering, in het bijzonder financiële gevolgen voor gedaagde. [5] De rechtbank zal dan ook het lichte regime toepassen.
Overige ontvankelijkheidseisen:
5.23.
RBV heeft in de dagvaarding toegelicht dat is voldaan aan het vereiste van artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder a BW dat de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon en hun opvolgers geen winstoogmerk hebben dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd. De Staat heeft dit niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover ambtshalve anders te oordelen.
Met hetgeen voorafgaand is overwogen is voldoende aannemelijk dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen.
De vorderingen hebben de in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder b BW vereiste voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer, nu RBV met deze collectieve actie opkomt voor de belangen van Nederlandse inwoners. Verder is ook in voldoende mate gebleken van het in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder c BW vereiste overleg over de vordering voordat tot dagvaarding is overgegaan. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van de Stichting niet summierlijk ondeugdelijk zijn in de zin van artikel 1018c lid 5 sub c Rv.
Tussenconclusie
5.24.
De rechtbank concludeert dat RBV voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid onder de WAMCA.
Vervolgstappen
5.25.
Op grond van de artikelen 1018e, 1018f en 1018g Rv moet de rechter een aantal beslissingen nemen voordat de zaak verder inhoudelijk wordt beoordeeld. Het gaat, samengevat, om de volgende punten:
a. a) het aanwijzen van een exclusieve belangenbehartiger (artikel 1018e lid 1 Rv);
b) het beoordelen wat de collectieve vordering precies inhoudt en voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt (artikel 1018e lid 2 Rv);
c) het vaststellen van de termijn voor zogenoemde opt-out en eventueel opt-in (artikel 1018f lid 1 en 5 Rv), waarbij de rechter in ieder geval een of meer nieuwsbladen aanwijst waarin de relevante informatie voor de opt-out / opt-in wordt aangekondigd (artikel 1018f lid 3 Rv), en
d) het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking (artikel 1018g Rv).
5.26.
De onder b) en c) bedoelde voorschriften hebben tot doel dat kan worden vastgesteld wie zich wel en wie zich niet aan de uitspraak kan onttrekken. Het vaststellen van een nauw omschreven groep is in deze zaak problematisch: (i) er is geen sprake van een duidelijke afgebakende groep ingezetenen die continu met een bepaalde geluidsbelasting te maken heeft, (ii) vermindering van geluidsbelasting bij de ene groep kan in voorkomende gevallen mogelijk tot een toename van geluidsbelasting bij een andere groep leiden (waterbedeffect) en (iii) RBV komt ook op voor de belangen van ingezetenen bij wie overlast dreigt. Daar komt bij dat onttrekking aan een uitspraak bij ideële vorderingen met een algemeen belang moeilijk voorstelbaar is. Bij een toe- of afwijzend vonnis is iedereen die het aangaat gebonden aan de door RBV in wezen beoogde beleidswijziging met betrekking tot Schiphol of de afwijzing daarvan. Dit een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in deze zaak geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de onder b) en c) bedoelde voorschriften.
5.27.
Tijdens de aanhoudingsperiode is er geen andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis(sen) ingesteld. De rechtbank ziet, mede gelet op de aard van de collectieve vordering, met RBV geen aanleiding om een exclusieve belangenbehartiger aan te wijzen en zal ook geen toepassing geven aan het onder a) bedoelde voorschrift.
5.28.
Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking. De rechtbank zal toepassing van het onder d) bedoelde voorschrift eveneens achterwege laten. Daarmee komt de rechtbank toe aan inhoudelijke behandeling van de zaak.
Mondelinge behandeling
5.29.
De Staat heeft voor antwoord geconcludeerd. De mondeling behandeling zal, zoals met partijen ter zitting van 4 juli 2023 is besproken, plaatsvinden op 30 januari 2024, om 9:30 uur. Deze mondelinge behandeling zal in het dictum worden bevolen.
5.30.
De rechtbank is voornemens uiterlijk 16 januari 2024 een zittingsagenda aan partijen te verstrekken. Ter voorbereiding van deze agenda worden partijen in de gelegenheid gesteld
uiterlijk 3 januari 2024hun eventuele wensen ten aanzien van de zitting kenbaar te maken en desgewenst aanvullende stukken in te dienen. Ter zitting zullen de advocaten aan de hand van pleitnotities het woord kunnen voeren, waarbij de rechtbank een spreektijd van maximaal 60 minuten per partij voldoende passend voorkomt.
5.31.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
beslist dat RBV ontvankelijk is in haar collectieve vordering;
6.2.
bepaalt dat in deze zaak niet hoeft te worden voldaan aan de voorschriften van artikelen 1018e, 1018f en 1018g Rv;
6.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op
dinsdag 30 januari 2024 te 09:30 uurin het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hieronder genoemde behandelend rechters;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.C. Hartendorp, J.L.M. Luiten en C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
type: 1554

Voetnoten

1.Wet van 20 maart 2019,
3.Zie onder 5.16
4.Kamerstukken II 2016-2017, nr. 3, p. 18-19.
5.Vgl. ECLI:NL:RBDHA:2022:535, r.o. 4.7 en 4.8; ECLI:NL:RBDHA:2023:14320, r.o. 4.19.