In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beschikking waarbij de waarde van een onroerende zaak, een bar/café, is vastgesteld op € 170.000. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, die is genomen op basis van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2021 is en dat de beschikking ook de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 betreft.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2023 heeft eiseres een lagere waarde van € 136.000 bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat er recht bestaat op een hogere coronakorting en dat er onvoldoende stukken zijn overgelegd door verweerder. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres aangedragen argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, aangezien de redelijke termijn van twee jaar niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.