ECLI:NL:RBDHA:2023:17045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
22/1420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 Awb afgewezen na onrechtmatig besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2023, in de zaak met nummer SGR 22/1420, is het verzoek om schadevergoeding van verzoekers afgewezen. Verzoekers, bestaande uit Stichting Administratiekantoor DKO en Haagsche Vastgoedmaatschappij Klein Zwitserland I B.V., hebben schadevergoeding gevraagd naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat hen een last onder dwangsom had opgelegd. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 7 oktober 2020 geoordeeld over deze last en de gevolgen daarvan. Verweerder had het verzoek om schadevergoeding op 30 april 2021 afgewezen, waarna verzoekers in beroep gingen. Tijdens de zitting op 3 oktober 2023 is het verzoek behandeld, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker 2 niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat verzoekers 1 en 3 niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de herroepen last onder dwangsom en de gestelde schade. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de kosten die verzoekers hebben gemaakt niet objectief en controleerbaar zijn onderbouwd. Bovendien zijn de kosten die zij hebben opgevoerd, zoals advocaatkosten en kosten voor juridisch advies, al eerder in de procedure behandeld en vergoed. De rechtbank concludeert dat verzoekers 1 en 3 niet in aanmerking komen voor schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

1. Stichting Administratiekantoor DKOuit Den Haag, verzoekster 1,
2. Haagsche Vastgoedmaatschappij Klein Zwitserland I B.V.uit Den Haag,
verzoekster 2,
3. [verzoeker 3],uit [woonplaats], verzoeker 3
(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Remeijer-Schmitz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om toekenning van schadevergoeding van verzoekers.
1.1.
Met de brief van 30 april 2021 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of verzoekers, als gevolg van een onrechtmatig besluit van verweerder, schade hebben geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
2.1.
Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 7 oktober 2020 geoordeeld over een last onder dwangsom aan verzoekster 1 en over de weigering van een door verzoekster 2 aangevraagde omgevingsvergunning. [1] De rechtbank heeft het beroep van verzoekster 1 gegrond verklaard en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit tot oplegging van de last onder dwangsom te herroepen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de door verzoekster 1 in verband met die procedure gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 1.575,-. Daarbij is uitgegaan van verleende rechtsbijstand bij het indienen van het beroepschrift en bij het bijwonen van de zittingen op 9 mei 2019 en 20 februari 2020; in totaal 3 punten in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1 en bedrag per punt € 525,-).
De rechtbank heeft het beroep van verzoekster 2 tegen de geweigerde omgevingsvergunning ongegrond verklaard en daarom geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Wat vinden verzoekers in beroep?
3. Het besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd aan verzoekster 1 is onrechtmatig. Verzoekers lijden schade door dit onrechtmatige besluit. De schade bestaat allereerst uit advocaatkosten en kosten van juridisch advies over de last onder dwangsom, het geschil daarover met verweerder en de verhouding tot de overige eigenaars en gebruikers van het pand. Verder bestaat de schade uit architect-kosten, kosten van de inzet van een bouwkundige, kosten van een ingeschakelde adviseur/bemiddelaar, legeskosten en door verzoeker 3 en een medewerker bestede tijd.
Verweerder heeft kennelijk onredelijk gehandeld door de last onder dwangsom op te leggen, terwijl voorzienbaar was dat verzoekers hierdoor schade zouden lijden bestaande uit dreigende schadeclaims van de overige eigenaars en gebruikers van het pand. Er moet daarom een uitzondering worden gemaakt op de forfaitaire regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Gelet op artikel 8:89 van de Awb is het verzoek om schadevergoeding beperkt tot een bedrag van € 25.000,-.
Wat zijn de regels?
4. De bestuursrechter is exclusief bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. [2] Het Besluit proceskosten bestuursrecht (BPB) geeft een limitatieve opsomming van de proceskosten waarop een veroordeling betrekking kan hebben [3] en geeft een forfaitaire regeling voor de hoogte van de vergoeding. [4] In bijzondere omstandigheden kan de bestuursrechter afwijken van deze forfaitaire regeling. [5]
4.1.
Daarnaast is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. [6]
Via deze verzoekschriftprocedure kan echter geen (aanvullende) vergoeding van de in de beroepsfase gemaakte proceskosten worden toegekend, gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling. [7]
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en zo ja, in welke omvang, wordt in het bestuursrecht zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Het causaal verband als bedoeld in artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige situatie achterwege was gebleven. Verder komt, gelet op het bepaalde in artikel 6:98 van het BW, slechts voor vergoeding in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. [8]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid verzoeker 2
5. Verzoekers stellen schade te hebben geleden als gevolg van de herroepen last onder dwangsom gericht aan verzoekster 1. De rechtbank stelt vast dat de belangen van verzoekers 1 en 3 rechtstreeks zijn betrokken bij de herroepen last onder dwangsom, omdat zij – zoals tussen partijen niet in geschil is – gezamenlijk eigenaar zijn van het pand aan de Riouwstraat in Den Haag waarop de last ziet. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker 2 niet rechtstreeks zijn betrokken bij de herroepen last onder dwangsom, omdat deze last niet aan hem is opgelegd en hij niet mede-eigenaar is van het pand aan de Riouwstraat in Den Haag waarop de last ziet. Hij is daarom niet als belanghebbende [9] aan te merken bij het herroepen besluit en daarmee ook niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoeker 2 niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om schadevergoeding als gevolg van de aan verzoekster 1 opgelegde, en door deze rechtbank herroepen, last onder dwangsom.
Verzoek om schadevergoeding verzoekers 1 en 3
6. Verzoekers 1 en 3 hebben de schade, die zij stellen te hebben geleden, uiteengezet in een Excel-bestand getiteld “kosten uitgaven [adres]”. In dit overzicht hebben zij data, factuurnummers en bedragen vermeld voor zeven posten:
facturen van EBHLegal
facturen van [naam 1]
facturen van Studio [naam 2]
facturen van [bedrijfsnaam]
facturen van [naam 3]
kosten [naam 4] en [naam 5]
legeskosten
6.1.
De rechtbank wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding voor deze zeven posten af, en zal hierna uitleggen waarom.
Proceskosten beroep last onder dwangsom
7. In het Excel-bestand staan facturen van EBHLegal aangeduid, met data van 22 januari 2018 tot en met 6 december 2020. Ter zitting hebben verzoekers 1 en 3 verklaard dat de facturen van EBHLegal met factuurdata tot en met oktober 2020 betrekking hebben op de beroepsprocedure over de last onder dwangsom.
7.1.
Op zitting verklaarden verzoekers 1 en 3 dat zij Studio [naam 2] (ook) hebben ingeschakeld om hen bij te staan in de beroepsprocedure tegen de last onder dwangsom. De rechtbank oordeelt dat dit niet nader gespecificeerde deel van de facturen van Studio [naam 2] daarom moet worden beschouwd als in de beroepsfase gemaakte proceskosten.
7.2.
Verder zijn in het Excel-bestand kosten van [naam 4] en [naam 5] opgenomen. Op zitting hebben verzoekers 1 en 3 toegelicht dat deze kostenposten deels bestaan uit de tijd die verzoeker 3 en een medewerker hebben besteed aan (het beroep tegen) de last onder dwangsom. Ook dit niet nader aangeduide deel van de kosten van [naam 4] en [naam 5] beschouwt de rechtbank als in de beroepsfase gemaakte proceskosten, omdat het verletkosten zijn.
7.3.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, voor zover het betreft de facturen van EBHLegal met factuurdata tot en met oktober 2020 en de onder 7.1 en 7.2 besproken (gedeelten van de) facturen van Studio [naam 2] en kosten van [naam 4] en [naam 5]. Dit zijn immers kosten die zijn gemaakt in verband met de beroepsprocedure over de last onder dwangsom. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 7 oktober 2020 over deze kosten al een beslissing genomen en een forfaitaire vergoeding toegekend. Als verzoekster 1 het niet eens was met de hoogte van de in de uitspraak van 7 oktober 2020 toegekende proceskostenvergoeding, dan had zij tegen dit oordeel hoger beroep kunnen instellen. Zij had in die hoger beroepsprocedure ook kunnen verzoeken om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de forfaitaire proceskostenveroordeling. [10] In deze procedure is daarvoor geen ruimte.
7.4.
Zoals onder 4.1 aan de orde kwam, kan er geen (aanvullende) vergoeding van de in de beroepsfase gemaakte proceskosten worden toegekend. Het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling verzet zich daartegen. [11]
Overige kosten
8. Naast een vergoeding van in de beroepsfase over de last onder dwangsom gemaakte proceskosten, vragen verzoekers 1 en 3 ook om vergoeding van overige kosten. Voor toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb is vereist dat de verzoekers 1 en 3 het causaal verband aannemelijk maken tussen de herroepen last onder dwangsom en de gestelde schade en daarnaast dat zij de gestelde schade op objectieve en controleerbare wijze aannemelijk maken.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat verzoekers 1 en 3 de door hen gestelde schade niet op objectieve en controleerbare wijze aannemelijk hebben gemaakt. Zij hebben slechts een uitdraai overgelegd van een Excel-bestand, waarin data, factuurnummers en bedragen zijn vermeld. Verzoekers 1 en 3 hebben weliswaar ter zitting in algemene termen nader toegelicht voor welke werkzaamheden facturen zijn verstuurd, maar dit hebben zij niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen om wat voor kosten het gaat en of verzoekers 1 en 3 deze kosten hebben moeten dragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om verzoekers 1 en 3 de gelegenheid te bieden de gestelde schade alsnog met stukken te onderbouwen. Zoals de rechtbank hierna zal uitleggen, hebben verzoekers 1 en 3 namelijk ook niet aannemelijk gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de opgevoerde kosten en de herroepen last onder dwangsom.
Causaal verband
9. Zoals deze rechtbank in de uitspraak van 7 oktober 2020 over het beroep tegen de herroepen last onder dwangsom al vaststelde, [12] is voor de splitsing van de bovenwoning Riouwstraat 46a een omgevingsvergunning vereist op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Omdat deze omgevingsvergunning ontbrak, was sprake van een overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. In dezelfde uitspraak verklaarde deze rechtbank het beroep tegen de weigering van de eerste gevraagde omgevingsvergunning ongegrond. [13]
Ook als de (herroepen) last onder dwangsom niet was opgelegd, was een omgevingsvergunning vereist. Dit betekent dat er geen causaal verband bestaat tussen de kosten gemaakt voor de beide aanvragen van de omgevingsvergunning en de herroepen last onder dwangsom. Deze kosten zouden verzoekers 1 en 3 immers ook hebben gemaakt als de last onder dwangsom niet was opgelegd.
De rechtbank volgt verzoekers 1 en 3 daarbij niet in hun standpunt dat hun tweede vergunningsaanvraag, van ná de herroeping van de last onder dwangsom, het gevolg is van de last onder dwangsom. Anders dan verzoekers 1 en 3 menen, heeft deze rechtbank namelijk niet geoordeeld dat verweerder de eerste vergunningsaanvraag had moeten inwilligen.
9.1.
Ter zitting hebben verzoekers 1 en 3 verklaard dat een niet nader aangeduid deel van de facturen van Studio [naam 2] en van de tijd die [naam 5] en [naam 4] hebben besteed betrekking hebben op de omgevingsvergunningsaanvraag. Dat betekent dat verzoekers 1 en 3 deze kosten hoe dan ook hadden moeten maken, ongeacht of de herroepen last onder dwangsom werd opgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het causaal verband tussen de herroepen last onder dwangsom en deze kosten ontbreekt.
9.2.
Over de in het Excel-bestand vermelde facturen van EBHLegal met data vanaf november 2020 tot en met december 2020 hebben verzoekers 1 en 3 ter zitting erkend dat het vereiste causale verband met de herroepen last onder dwangsom ontbreekt, omdat de facturen dateren van ná de uitspraak van deze rechtbank op 7 oktober 2020.
9.3.
Verder verklaarden verzoekers 1 en 3 op zitting dat de facturen van [naam 1] betrekking hebben op (een) civiele procedure(s) met overige eigenaars en gebruikers van het pand, die samenhing(en) met het ontbreken van de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat niet de herroepen last onder dwangsom, maar het ontbreken van de omgevingsvergunning de reden is geweest van deze civiele procedure(s). De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoekers 1 en 3 niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de herroepen last onder dwangsom en de facturen van [naam 1].
9.4.
Daarnaast hebben verzoekers 1 en 3 op zitting toegelicht dat de in het Excel-bestand genoemde facturen van [bedrijfsnaam] zien op werkzaamheden ten behoeve van brandveiligheid en ventilatie. Deze werkzaamheden zijn verricht nadat de omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank oordeelt dat tussen deze facturen en de herroepen last onder dwangsom daarom geen causaal verband bestaat.
9.5.
Over de in het Excel-bestand genoemde facturen van [naam 3] hebben verzoekers 1 en 3 ter zitting verklaard dat dit werkzaamheden betreffen van een adviseur/bemiddelaar die oud-bouwinspecteur is. De rechtbank stelt vast dat verzoekers 1 en 3 niets hebben aangedragen waaruit blijkt dat tussen deze kosten en de herroepen last onder dwangsom een causaal verband bestaat.
9.6.
Tot slot hebben verzoekers 1 en 3 hun verzoek om vergoeding van de legeskosten ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

10. Het verzoek van verzoeker 2 is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dit verzoek dus niet inhoudelijk. Verzoeker 2 krijgt daarom het griffierecht niet terug. Verzoeker 2 krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
10.1.
De rechtbank wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb af, omdat deze rechtbank in de uitspraak van 7 oktober 2020 al heeft beslist over kosten die zijn gemaakt in verband met de beroepsprocedure over de last onder dwangsom en verder omdat verzoekers 1 en 3 voor de overige kosten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de herroepen last onder dwangsom en de gestelde schade, nog los van het feit dat zij de gestelde schade niet op objectieve en controleerbare wijze aannemelijk hebben gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep het verzoek van verzoeker 2 niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding van verzoekers 1 en 3 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10765.
2.Artikel 8:75 van de Awb.
3.Artikel 1 van het BPB.
4.Artikel 2, eerste lid, van het BPB.
5.Artikel 2, derde lid, van het BPB.
6.Artikel 8:88 van de Awb.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:593.
8.Uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2471.
9.Artikel 1:2 van de Awb.
10.Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
11.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:593.
12.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10765, overweging 10.
13.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10765, overweging 25.