In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft op 20 april 2023 verweerder in gebreke gesteld, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser sinds 8 februari 2022, en dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, verklaart de rechtbank het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat dit in deze situatie niet nodig was.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 augustus 2023. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, en de rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van zowel eiser als verweerder, waarbij de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming is benadrukt.