In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een Nederlands paspoort voor de minderjarige dochter van eiser. De dochter, geboren op [geboortedag] 2018 in Nigeria, heeft nooit de Nederlandse nationaliteit gehad, aangezien haar ouders op het moment van haar geboorte alleen de Nigeriaanse nationaliteit bezaten. Eiser, die bij Koninklijk Besluit van 20 mei 2020 het Nederlanderschap heeft verkregen, heeft samen met de moeder van de dochter een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort op 9 augustus 2022. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag echter op 26 augustus 2022 niet in behandeling genomen, en het bezwaar van eiser tegen deze beslissing werd op 3 februari 2023 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de dochter nooit in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank benadrukt dat de dochter niet is vermeld in het naturalisatiebesluit van haar vader, en dat zij nooit toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. Eiser heeft aangevoerd dat zijn dochter op grond van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) om humanitaire redenen de Nederlandse nationaliteit zou moeten verkrijgen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet bevoegd is om op dit verzoek te beslissen. Eiser moet hiervoor een naturalisatieverzoek indienen bij de Kroon.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.