ECLI:NL:RBDHA:2023:16958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
23/2052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Nederlands paspoort voor minderjarige dochter zonder Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een Nederlands paspoort voor de minderjarige dochter van eiser. De dochter, geboren op [geboortedag] 2018 in Nigeria, heeft nooit de Nederlandse nationaliteit gehad, aangezien haar ouders op het moment van haar geboorte alleen de Nigeriaanse nationaliteit bezaten. Eiser, die bij Koninklijk Besluit van 20 mei 2020 het Nederlanderschap heeft verkregen, heeft samen met de moeder van de dochter een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort op 9 augustus 2022. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag echter op 26 augustus 2022 niet in behandeling genomen, en het bezwaar van eiser tegen deze beslissing werd op 3 februari 2023 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de dochter nooit in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank benadrukt dat de dochter niet is vermeld in het naturalisatiebesluit van haar vader, en dat zij nooit toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. Eiser heeft aangevoerd dat zijn dochter op grond van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) om humanitaire redenen de Nederlandse nationaliteit zou moeten verkrijgen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet bevoegd is om op dit verzoek te beslissen. Eiser moet hiervoor een naturalisatieverzoek indienen bij de Kroon.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter
[naam],
(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.S. IJsserinkhuijsen).

Inleiding

1. In deze zaak is een aanvraag van een Nederlands paspoort aan de orde.
1.1.
Op 26 augustus 2022 heeft verweerder besloten de aanvraag van een Nederlands paspoort voor de minderjarige dochter van eiser niet in behandeling te nemen. Met het besluit van 3 februari 2023 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2
De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De dochter van eiser is op [geboortedag] 2018 geboren in Nigeria. Ten tijde van haar geboorte hadden haar ouders alleen de Nigeriaanse nationaliteit. Met haar geboorte heeft de dochter de Nigeriaanse nationaliteit verkregen. Aan eiser is bij Koninklijk Besluit van 20 mei 2020 het Nederlanderschap verleend. De moeder heeft niet de Nederlandse nationaliteit. De ouders willen dat hun dochter een Nederlands paspoort krijgt en hebben daartoe op 9 augustus 2022 een aanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft de paspoortaanvraag niet in behandeling genomen, omdat de dochter de Nederlandse nationaliteit niet heeft. [2] Zij heeft namelijk niet gedeeld in de naturalisatie van haar vader, nu zij niet uitdrukkelijk is vermeld in het naturalisatiebesluit. Verder had zij nooit toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser moet aan zijn dochter de Nederlandse nationaliteit worden verleend op grond van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), om bijzondere redenen van humanitaire aard. De andere kinderen in het gezin hebben wel de Nederlandse nationaliteit. Verweerder had het aangevraagde paspoort daarom moeten verstrekken. In elk geval heeft verweerder ten onrechte nagelaten om in overeenstemming met artikel 2.1 van het Paspoortbesluit te onderzoeken of de minderjarige dochter de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen of had kunnen verkrijgen. [4] Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met de artikelen 3, 8, 9 en 10 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Iedere Nederlander heeft recht op een Nederlands paspoort. [5] Als er onzekerheid bestaat over het Nederlanderschap van de aanvrager van een paspoort, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. [6]
6. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn de manieren waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen limitatief in de wet genoemd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat de dochter nooit in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit. Bij de verlening van het Nederlanderschap aan eiser heeft zij niet in de naturalisatie gedeeld, omdat zij niet is vermeld in het naturalisatiebesluit. Bovendien had zij nooit toelating en hoofdverblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Anders dan eiser meent, heeft verweerder daarmee voldoende zorgvuldig onderzoek verricht naar de nationaliteit van de dochter en het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd.
8. De door eiser gestelde schending van de artikelen 3, 8, 9 en 10 van het IVRK is niet onderbouwd. Overigens dwingen deze bepalingen uit het IVRK niet tot verlening van een Nederlands paspoort in afwijking van de Paspoortwet en deze kunnen evenmin leiden tot de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit in strijd met de bepalingen uit de RWN.
9.
Verweerder is voorts niet bevoegd te beslissen op een verzoek tot toepassing van artikel 10 van de RWN. Indien eiser wenst te laten beoordelen of zijn dochter op grond van deze bepaling de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen, dient hij hiertoe een naturalisatieverzoek in te dienen bij de Kroon. Verweerder had daarom in deze procedure geen aanleiding of mogelijkheid om anders om te gaan met het beroep van eiser op artikel 10 van de RWN, dan hij heeft gedaan. [7] Het feit dat deze dochter van eiser daarmee zijn enige kind is dat niet de Nederlandse nationaliteit heeft, maakt het voorgaande niet anders.

Conclusie

10. De conclusie is dat verweerder de aanvraag van het paspoort op goede gronden en op basis van zorgvuldig onderzoek heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 52, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (“Pub 2001”) in samenhang met artikel 2.1 van het Paspoortbesluit 2020 (“Paspoortbesluit”).
3.Artikel 11, eerste en tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (“RWN”).
4.Op grond van artikel 2.1 van het Paspoortbesluit 2020 (Paspoortbesluit).
5.Artikel 9 van de Paspoortwet.
6.Artikel 2.1, eerste lid, van het Paspoortbesluit.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:805).