ECLI:NL:RBDHA:2023:16837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL22.6810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning

In de zaak tussen [naam verzoekster] als verzoekster en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023 uitspraak gedaan. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met zaaknummer NL22.6810. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 16 september 2022 was genomen, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 23 juni 2023 trok verweerder het eerdere besluit in en verklaarde het bezwaar alsnog gegrond bij een nieuw besluit op 3 juli 2023. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de zaak buiten zitting behandeld en overwoog dat, wanneer een verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de voorzieningenrechter kan beslissen over de proceskosten. In dit geval werd vastgesteld dat de vergunning aan verzoekster was verleend met ingang van 23 december 2022, maar dat de gegrondverklaring van het bezwaar berustte op feiten na het instellen van beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van de wet, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, zoals bepaald in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6810

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nr.] ,
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit van 14 april 2022 ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 23 juni 2023 heeft verweerder het besluit van 16 september 2022 ingetrokken. Bij besluit van 3 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1.
Als een verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
2. Verzoekster stelt dat het door verweerder ingetrokken besluit – los van het
gewijzigde beleid van verweerder – in beroep geen stand had gehouden. Verzoekster wijst
in dit verband naar de beroepsgronden waarin is gewezen op de Afdelingsuitspraak van 13
juli 2022, [2] de belangen van het kind en aspecten die ten nadele van verzoekster zijn
tegengeworpen door verweerder.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan verzoekster vergunning is verleend met ingang van 23 december 2022. Op deze datum is het gewijzigde beleid van verweerder in werking getreden op grond waarvan de aanvraag van verzoekster alsnog voor inwilliging in
aanmerking is gebracht. De gegrondverklaring van het bezwaar berust op feiten en omstandigheden van na het instellen van beroep. Ook impliceert de door verweerder gekozen ingangsdatum van de verblijfsvergunning dat verweerder niet aan het bezwaar en beroep van verzoekster tegemoet is gekomen vanwege een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid. Dat desondanks sprake zou zijn van een dergelijke onrechtmatigheid volgt niet onmiskenbaar uit de gronden van het verzoek. Gelet hierop is er geen sprake van tegemoetkomen zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:75a in samenhang met artikel 8:84, vijfde lid van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).