In de zaak tussen [naam verzoekster] als verzoekster en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023 uitspraak gedaan. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met zaaknummer NL22.6810. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 16 september 2022 was genomen, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 23 juni 2023 trok verweerder het eerdere besluit in en verklaarde het bezwaar alsnog gegrond bij een nieuw besluit op 3 juli 2023. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak buiten zitting behandeld en overwoog dat, wanneer een verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de voorzieningenrechter kan beslissen over de proceskosten. In dit geval werd vastgesteld dat de vergunning aan verzoekster was verleend met ingang van 23 december 2022, maar dat de gegrondverklaring van het bezwaar berustte op feiten na het instellen van beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van de wet, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, zoals bepaald in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.