ECLI:NL:RBDHA:2023:16823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.18535, NL23.18532, NL22.26794 en NL22.26795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen van eiseressen met betrekking tot Afghanistan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 november 2023, zijn de beroepen van eiseressen gegrond verklaard. Eiseressen, een moeder en dochter, hadden beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig was beslist op hun asielaanvragen, ingediend op 7 september 2021. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat de wettelijke beslistermijn pas eindigde op 7 juni 2023. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn op 7 september 2022 was verstreken, waardoor de ingebrekestellingen van eiseressen geldig waren. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen bekend te maken en legde een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werden de proceskosten van eiseressen vastgesteld op € 1.674,-. De beroepen met de zaaknummers NL23.18532 en NL23.18535 werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseressen geen procesbelang meer hadden na de gegrondverklaring van de eerdere beroepen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.18535, NL23.18532, NL22.26794 en NL22.26795

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer 1], eiseres 1 en[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 2], eiseres 2tezamen: eiseressen(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiseressen hebben ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvragen van 7 september 2021. Eiseressen hebben eerst op 29 december 2022 beroep ingesteld (bekend onder zaaknummer NL22.26794 en NL22.26795) en vervolgens een tweede keer beroep ingesteld op 26 juni 2023 (bekend onder zaaknummer NL23.18535 en NL23.18532).
1.1.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met de verweerschriften van 16 januari
2023, 20 september 2023 en 3 oktober 2023.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 oktober 2023 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Eiseressen hebben aanvragen ingediend op 7 september 2021. Zij hebben verweerder met de brieven van 7 december 2022 in gebreke gesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseressen hem niet in gebreke hadden mogen stellen en geen beroep tegen het niet tijdig nemen van de besluiten hadden mogen instellen omdat de wettelijke beslistermijn op de aanvragen van eiseressen pas eindigde op 7 juni 2023. Verweerder motiveert dit als volgt. Op 14 september 2021, respectievelijk 15 september 2021 is aan eiseressen medegedeeld dat zij onder het besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan vallen en dat de beslistermijn om die reden met één jaar is verlengd. [2] Hierdoor zou de beslistermijn op 7 maart 2023 eindigen. Vervolgens is op 27 september 2022 WBV 2022/22 in werking getreden. De publicatie van dit WBV verlengt de beslistermijnen van alle lopende asielaanvragen met 9 maanden. [3] Omdat de maximale wettelijke beslistermijn voor asielaanvragen de termijn van 21 maanden niet mag overschrijden, is de beslistermijn verlengd met een duur van drie maanden. [4] De wettelijke beslistermijn eindigde daarom op 7 juni 2023. Eiseressen hebben verweerder met de brief van 9 juni 2023 opnieuw in gebreke gesteld. Niet in geschil is dat de beslistermijn op dat moment in ieder geval verstreken was en de ingebrekestellingen gelet daarop geldig waren. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiseressen op 26 juni 2023 beroepen hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen.
4. De rechtbank oordeelt als volgt over het standpunt van verweerder. Het klopt dat verweerder op 14 september 2021, respectievelijk 15 september 2021 aan eiseressen heeft medegedeeld dat de wettelijke beslistermijn verlengd werd met één jaar. In deze brieven wordt echter ook vermeld dat uiterlijk op 7 september 2022 beslist zou worden op de aanvragen. De beslistermijn eindigde daarom op deze datum. De WBV is op 27 september 2022 in werking getreden. Alle asielaanvragen waarvan de beslistermijn nog niet was verstreken op die datum vallen onder de werking van WBV 2022/22. Omdat de beslistermijn van de asielaanvragen van eiseressen al was verlopen op 8 september 2022 vallen de aanvragen niet onder de werking van WBV 2022/22. Verweerder heeft daarom ten onrechte geconcludeerd dat de beslistermijn eindigde op 7 juni 2023 en dat de beroepen van 29 december 2022 te vroeg zijn ingesteld. De beroepen van 29 december 2022 zijn daarom gegrond.
5. Omdat verweerder nog geen besluit op de aanvragen heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Een beslistermijn van vier weken, zoals door eiseressen bepleit, acht de rechtbank niet passend. Het is namelijk niet aannemelijk dat binnen deze korte termijn zorgvuldige besluitvorming kan plaatsvinden. De staatssecretaris heeft verzocht om een nadere termijn van negen weken, omdat eiseressen nog gehoord moet worden over de opvolgende asielaanvraag. In de uitspraak van 8 juli 2020 [5] acht de Afdeling in asielzaken waarin nog een gehoor moet plaatsvinden in beginsel een termijn van zestien weken passend, het zogenoemde 8+8-wekenmodel. De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. In deze gevallen legt de rechtbank in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Omdat van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de rechtbank de staatssecretaris opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee deze beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
7. De beroepen met zaaknummers NL22. 26794 en NL22.26795 zijn gegrond. Omdat de eerder genoemde beroepen gegrond zijn, hebben eiseressen geen procesbelang meer bij de beroepen met zaaknummers NL23.18532 en NL23.18535. Deze beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.
8. Omdat de beroepen met zaaknummers NL2226794 en NL22.26795 gegrond zijn, krijgen eiseressen een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen ook een vergoeding dienen te krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt voor de beroepen die niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiseressen hebben deze beroepen ingesteld omdat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beroepen van 29 december 2022 te vroeg zijn ingesteld. Verweerder moet daarom de proceskosten van alle beroepen vergoeden. De rechtbank is echter wel van oordeel dat er sprake is van samenhangende zaken. Eiseressen zijn moeder en dochter hebben gelijktijdig beroepen ingesteld. Daarnaast worden eiseressen bijgestaan door dezelfde gemachtigde wiens werkzaamheden nagenoeg identiek zijn in elk van de zaken. Gelet op het voorgaande zullen eiseressen een gezamenlijke vergoeding krijgen voor de proceskosten die gemaakt zijn voor de beroepen van 29 december 2022 en een gezamenlijke vergoeding voor de beroepen van 26 juni 2023. [6] De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.674,- [7] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers NL22.26794 en NL22.26795 gegrond;
  • verklaart de beroepen met zaaknummers NL23.18532 en NL23.18535 niet-ontvankelijk;
  • vernietigt het, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de besluiten;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseressen een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 43, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.Op grond van artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
6.Op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7.2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5.